Na de oorlog - Politiek verkeerd tijdens de oorlog

Na de bevrijding moesten er natuurlijk maatregelen genomen worden om de politiek verkeerde elementen uit het korps te verwijderen. Daartoe werd een zuiveringscommissie politiepersoneel in het leven geroepen, bestaande uit 6 Eindhovense politiemannen en 3 burgers.
Een van die burgers was kantonrechter Mr.Jansen, die tevens als voorzitter optrad.
Voor schorsing werden aan het Militair Gezag voorgedragen 45 leden van het korps en 8 voor staking. Hieronder waren slechts enkele oudgedienden.
De verkeerde elementen waren in hoofdzaak door de N.S.B. - functionarissen in de bezettingstijd aangesteld.
In 1946 werd in het korpsblad melding gemaakt van het feit dat in de inspecteurs Verkerk en Menger weer in dienst waren gesteld. Er werd op gewezen dat ze noch geschorst of 'gestaakt' waren terwijl de buitendienststelling geen betrekking had op politieke zuivering of wangedrag.
Anderen werden na schorsing weer aangesteld maar kregen als straf bijvoorbeeld het uitsluiten van bevordering voor de komende 3 jaren en overplaatsing.

Onderstaande document werd door Willem Raap bewaard en het is onduidelijk of het een officieel document is of dat het na de oorlog geschreven is om bepaalde politiemensen alsnog "zwart" te maken. Onduidelijk is ook wie de schrijver Perlo was en vanuit welke functie hij de brief destijds stuurde.

 

 

 

Na de oorlog moest het korps grondig worden gereorganiseerd.
Afdelingen werden opnieuw ingedeeld.

Nieuw personeel werd aangenomen.  

 

De korpsleiding in 1957. 

Zittend vlnr: Van Keulen - Jos Schroeders - CvP. Pijls - HCvP. Van der Werf - Minnaert - J. Stevens - HIvP. Vrenssen
Staand vlnr: HIvP. Matla - J. Menger - J. Odekerken - F. de Poorter - Insp.Klaessens  - Raaijmakers - Insp. van de Donk (Kinderpolitie) - P. Libois - Mej. Saes (ass.Kinderpolitie) Garnier (Technische Recherche)- De Kort - D. de Jaeger - H. de Wilde - C. Vringer.

Naast een hoofdcommissaris (van de Werf) en 1 commissaris (Pijls) waren er 2 hoofdinspecteurs ambt.1e klas en 2 hoofdinspecteurs ambt. 2e klas. 7 inspecteurs ambt.3e klas :
Mr P.J. Arends, .M.K.P.C. v.d. Donk, J.C.de Kort, J.Menger, N.P. Muusse, J.L. Odekerken, F.P.de Poorter.

1 adjunct inspecteur (H. de Wilde)

10 adjudanten:
J.J.M. van den Biggelaar, A.M. Buteijn, L.E.H. Douzé, W.Duvigneau, G.A.L. Mulder, J.D. Nijenhuis, A. Schreuders, G.J. van Stuivenberg, J.M. Verhagen, M.Wils

40 brigadiers:
W. van Alphen, J.M.C. Baayens, J.L. Baken, J.H. Berben, P.van den Broek, W.Buijs,
P. Diepstraten, J.J. van Esch, A.van Gennip, W.B.V.H. Le Haene, W. van Hees, J.P.A. Hennige, H.W.J. van Herwijnen, H.Heskens, J.C. Hoppenbrouwers, J.J. Janssens, W.W.J.Klerks, J.Klessens, L.H. Kokhuis, B.J. Kok, W.H.van de Kolk, J.A. van Kruijsbergen, Th.M. Legius, H.Lensink, J.van Lingen, P.J.L. van Maris, F.van Oorsouw, L.N. van der Palen, C.D. Primus, W.G.Raap, H.C. Raes, G.J. Reukers, H.T.J.de Rooij, M.Th. van Rooijen, H.A.Rijntjes, J.A.Schreuder, P.J. van Soerland, L.A.M. Spoor, J.H. Staal, C.A. Stevenaar,
P. de Tollenaar, A.W. Verhoeven, W.A. van Vugt, C.v.d.Weerden, G.v.d. Wiel, A.W.F v. d. Wielen, J.S. Willems

78 hoofdagenten:
E. C. Arends, G. V. M. Bechtold, M. J. Boogert, J. J. Braat, J. Brands, J. J. vanBreukelen,
P. J. Deijnen, P. J. van Dommelen, G. H. Foolen, N. Glaudemans, F. J.Gossink, W. A. de Groot, F. M. Hellings, W. J. C. v. d. Heuvel, J. van Hoek, D.van Ingen, G. A. J. Jansen, J. J. Jansen, H.J.D. Klingens, W.Kuif, N.C. Kuipers, H.Lutke Schipholt. W.A.v.d.Meer, B.M.F. Miché, G.P.M. Moseman, P.J.H. van der Pasch, N.J. van Pelt, A.H. Pijnenburg- A. Reiber, P.Snijders, P.E. Soethout, B.B. Stulen, J.H. Timmermans, A.H. van Veen, B.T. Veenstra, A.J. Verstappen, M.J. van Vugt, H.C. v.d. Wiel, H.W.P. v.d. Wiel, P.G.D. Zelen

Van de toenmalige agenten en adspirant agenten zijn geen namen bekend omdat die destijds, wegens plaatsgebrek, niet in het korpsblad werden vermeld.

 

In de bezettingstijd waren er, om uiteenlopende redenen, diverse sollicitanten voor de Eindhovense politie.
Een van de redenen  was bijvoorbeeld het voorkomen dat men in Duitsland te werk werd gesteld. Ook waren tijdens de oorlog de eisen die aan politiepersoneel werden gesteld, minder hoog dan daarvoor.
Bovendien weken die eisen ook veel in negatieve zin af van de van vooroorlogse eisen.

Zo was het niveau van opleiding te Schalkhaar (Het Politie Opleidings Bataljon) van mindere kwaliteit dan de politieopleiding van voor de oorlog.
Die zaken in aanmerking genomen maakte het noodzakelijk iedereen opnieuw “tegen het licht te houden” zodat uiteindelijk kon worden bepaald welke mensen geschikt werden bevonden om deel te blijven uitmaken van de gemeentepolitie Eindhoven.

De korpsen Rijks -en Gemeentepolitie werden op elkaar afgestemd voor wat betreft rangen, salariëring, uniform, bewapening en werving. Men kreeg de mogelijkheid om al of niet vrijwillig over te gaan van het ene naar het andere korps.

Toen er na een korte periode wat meer duidelijkheid kwam zag de organisatie er voor het korps gemeentepolitie Eindhoven als volgt uit:

Met de opbouw van het korps was rekening gehouden met

  • 132.000 inwoners in Eindhoven en een te verwachten grote stijging daarvan;
  • Oppervlakte gemeente Eindhoven 6441 ha; De typische vorm van de gemeente door de 5 uiteenlopende stadswijken wat zwaardere eisen stelde aan surveillance en bewaking dan in een stad met één kern;
  • Aanwezigheid van veel vreemdelingen;
  • De uitgesproken industrie (veel arbeiders uit heel Nederland aangetrokken waardoor 'conflicten' met de autochtone bevolking niet denkbeeldig werden geacht)
  • De vooroorlogse samenstelling van het korps voldeed niet meer

TOP