Na de oorlog

 

korpsbrevet korpschef jpg

 

 

In de bezettingstijd werd geen enkele tak van de overheid zo grondig en verstrekkend gereorganiseerd als de politie.
De opzet van de bezetter was om van de politie een paramilitaire organisatie te maken die als steun moest dienen bij de realisatie van zijn politieke doelstellingen in ons land.
De in ons land historisch gegroeide verhoudingen op politiegebied werden gewoonweg omver geworpen omdat de bezetter een systeem wilde dat op haar eigen systeem was geschoeid.

Na de bezetting werd dat systeem dan ook meteen omver geworpen.
Zowel de regering als de politiefunctionarissen wilden echter het systeem van vóór de oorlog ook niet terug omdat dit toen ook al aan verandering toe was.
Omdat Nederland in delen werd bevrijd was er geen mogelijkheid voor het hele land gelijktijdig een nieuw politie organisatie te ontvouwen.
Daardoor ontstond er een periode waarin eigenlijk niemand wist hoe het met de organisatie van de Nederlandse politie was gesteld.

 

Vanaf 1851 waren heel wat pennen in beweging gebracht om verandering in de politieorganisatie te brengen.
Ondanks dat veel mensen het niet eens waren met het gegeven dat de politie na de oorlog niet één rijkskorps werd, streefde men met de nieuwe regeling naar zo groot mogelijke eenheid met handhaving van de historisch gegroeide autonome positie van de gemeenten, waarbij de burgemeester met de bestuurlijke politiezorg werd belast.
Het „Politiebesluit 1945" was te beschouwen als de basis voor de verdere op- en uitbouw van de politie. Een soort grondwet voor de politieorganisatie, waarop de diverse nog te verwachten uitvoeringsvoorschriften geënt werden.
Het politietoezicht werd in grote -aangewezen- gemeenten uitgeoefend door gemeentepolitie.
Daardoor keerde Eindhoven weer terug naar de gemeentepolitievorm.
Hoofd werd de burgemeester, terwijl de gemeentelijke politiekorpsen ressorteerden onder de Minister van Binnenlandse zaken.
In alle overige gemeenten kwam Rijkspolitie onder de Minister van Justitie.
De Marechaussee werd een militair korps, gestationeerd in een 30 K.M.-strook langs de rijksgrenzen en werd belast met de grensbewaking. Ook kon de KMAR ingezet worden om bijstand te verlenen tot het handhaven de openbare orde en rust. Merkbaar was, dat de Marechaussee weinig ingenomen is met deze haar toegedachte bestemming.

Na de bevrijding

 Het korps was in de begintijd vrij militaristisch ingesteld. Zo werd er bijvoorbeeld precies voorgeschreven wie er tot het hogere politiepersoneel behoorden (met name genoemd) ten opzichte van wie voor het lager politiepersoneel de verplichting tot groeten op de voorgeschreven wijze bestaat.

Dat groeten op de voorgeschreven wijze ten aanzien van de hoofdcommissaris bestond hierin dat het lager personeel bij het tegenkomen van de hoofdcommissaris een stap opzij moest doen en "halt - front" moest maken. Dat heeft tot begin zeventiger jaren geduurd.

Verder werd er precies voorgeschreven (in het korpsblad gepubliceerd) hoe je een meerdere diende aan te spreken:

Officieren dienden te worden aangesproken met "mijnheer" zonder toevoeging van de familienaam.
De adjudant met "adjudant", de brigadier met "brigadier" en de hoofdagent met "hoofdagent"

Na de bevrijding, 18 september 1944 werd de politie weer gesplitst in straatdienst en recherche. Dat geschiedde volgens onderstaand schema dat in 2011 (samen met de andere documenten op deze pagina) werd gevonden in de nalatenschap van Theo Matla, zijnde de zoon van A. Matla, de hoofdinspecteur van de Eindhovense politie die het boek "25 jaar lief en leed van de Eindhovense politie" schreef (1945). 

indeling korps na de oorlog 1 2 kopie

 
Na de bevrijding ontstond de P(olitieke) O(psporings) D(ienst). De arrestaties van de politieke delinquenten werden aanvankelijk grotendeels uitgevoerd door de N(ederlandse) B( innenlandse) Strijdkracht en), leden van de P(artisanen) A(ctie) N(ederland) en de Blauwe Jagers.
Langzamerhand nam de P(olitieke) O(psporings) D(ienst) die taak over, nog later de P(olitieke) R(echerche) A(fdeling), welke grotendeels bestond uit beroepspolitiemensen.


Om  meer inzicht te verschaffen in hun werk werd in 1946 door de chef D.M. de Jaeger de taak van de PRA als volgt toegelicht aan het personeel .

In de week van 28 november tot en met 4 december 1945 werden 250 poststukken ontvangen en 231 stukken verzonden.
De volgende afdelingen waren daarbij betrokken: Codering, verwerking, archief en de afdeling inlichtingen.
In die week werden 1994 stukken gecodeerd betreffende:
het uitmaken tot welke categorie een bepaald stuk behoort bijv. NSB, WA, SS ed.) en het nummeren van de betrokken stukken.

De afdeling verwerking en archief, die was ondergebracht in het pand Willemstraat 26 verwerkte in die periode respectievelijk 975 stukken en 73 dossiers.
Het verwerken bestond uit het van de eerder gecodeerde stukken kaartjes maken c.q. aanvullen die dan in het kaartsysteem worden opgenomen. Daarna zorgde de afdeling archief voor de opberging van de stukken en heb bijvoegen bij de diverse dossiers, die dan naar de gerechtelijke instanties  gezonden werden.
De inlichtingen dienst verstrekte de gevraagde gegevens aan de diverse  instanties en verzorgde de afgifte van de zgn. "Verklaringen van Politieke betrouwbaarheid
".

Na de oorlog ontving de afdeling PRA Eindhoven vaak stukken van andere PRA's in Nederland.
Zo ook van de PRA Amsterdam (onder)

Daar had men een dossier gevonden over een Eindhovense NSB-er (de leider van de kring Eindhoven) die op 11-3-1941 een brief  (onder) had gestuurd naar de NSB-leiding om aan te geven welke politiemensen in Eindhoven pro of anti Duits/NSB waren.

Daar had hij codes voor zodat men precies kon zien welke kwalificaties op de betrokkenen van toepassing waren. (onder)
Een of meerdere van  die codes werden in de NSB-brief achter de namen van de door de NSB-er vermelde politiemansen geplaatst zodat men bij de NSB-leiding wist wat voor 'vlees men in de kuip' had.

nsb klikbrief kopie

Onderstaand document werd na de oorlog (1945) vanuit Groningen naar de Politieke Opsporingsdienst van Eindhoven gestuurd.

 

aanstelling matla en politieke opsporingsdienst kopie
Het document hierboven rechts was van de Secretaris-Generaal van het Departement van Justitie: Jaap Schrieke.

jaap schrieke

In 1941 werd Schrieke (l) benoemd tot secretaris-generaal van Justitie. Van 1942 tot 5 mei 1945 was hij waarnemend secretaris-generaal ministerie van Algemene Zaken en van 1 maart 1943 tot 5 mei 1945 waarnemend directeur-generaal voor Politie.
Op verzoek van de Duitse overheid stelde hij lijsten op van alle Joodse gedetineerden in de Nederlandse gestichten. Schrieke wilde dat het Nederlands bestuursapparaat zonder politieke inmenging zou functioneren, hij verbood daarom NSB-propaganda op het departement. De eed van trouw aan Mussert legde hij niet af.
Na de oorlog werd Schrieke ter dood veroordeeld. Dit vonnis werd later omgezet in een gevangenisstraf van twintig jaar. Hij werd op 15 oktober 1955 om medische redenen vervroegd in vrijheid gesteld. Hij overleed 21 jaar later in 1976.

 

Bewijs van Nederlanderschap A.Matla.


Na de bevrijding moesten er natuurlijk maatregelen genomen worden om de politiek verkeerde elementen uit het korps te verwijderen. Daartoe werd een zuiveringscommissie politiepersoneel in het leven geroepen, bestaande uit 6 Eindhovense politiemannen en 3 burgers.
Een van die burgers was kantonrechter Mr.Jansen, die tevens als voorzitter optrad.
Voor schorsing werden aan het Militair Gezag voorgedragen 45 leden van het korps en 8 voor staking. Hieronder waren slechts enkele oudgedienden.
De verkeerde elementen waren in hoofdzaak door de N.S.B. - functionarissen in de bezettingstijd aangesteld.
In 1946 werd in het korpsblad melding gemaakt van het feit dat in de inspecteurs Verkerk en Menger weer in dienst waren gesteld. Er werd op gewezen dat ze noch geschorst of 'gestaakt' waren terwijl de buitendienststelling geen betrekking had op politieke zuivering of wangedrag.
Anderen werden na schorsing weer aangesteld maar kregen als straf bijvoorbeeld het uitsluiten van bevordering voor de komende 3 jaren en overplaatsing.

Onderstaande document werd door Willem Raap bewaard en het is onduidelijk of het een officieel document is of dat het na de oorlog geschreven is om bepaalde politiemensen alsnog "zwart" te maken. Onduidelijk is ook wie de schrijver Perlo was en vanuit welke functie hij de brief destijds stuurde.

 

 

 

Na de oorlog moest het korps grondig worden gereorganiseerd.
Afdelingen werden opnieuw ingedeeld.

Nieuw personeel werd aangenomen.  

 

De korpsleiding in 1957. 

Zittend vlnr: Van Keulen - Jos Schroeders - CvP. Pijls - HCvP. Van der Werf - Minnaert - J. Stevens - HIvP. Vrenssen
Staand vlnr: HIvP. Matla - J. Menger - J. Odekerken - F. de Poorter - Insp.Klaessens  - Raaijmakers - Insp. van de Donk (Kinderpolitie) - P. Libois - Mej. Saes (ass.Kinderpolitie) Garnier (Technische Recherche)- De Kort - D. de Jaeger - H. de Wilde - C. Vringer.

Naast een hoofdcommissaris (van de Werf) en 1 commissaris (Pijls) waren er 2 hoofdinspecteurs ambt.1e klas en 2 hoofdinspecteurs ambt. 2e klas. 7 inspecteurs ambt.3e klas :
Mr P.J. Arends, .M.K.P.C. v.d. Donk, J.C.de Kort, J.Menger, N.P. Muusse, J.L. Odekerken, F.P.de Poorter.

1 adjunct inspecteur (H. de Wilde)

10 adjudanten:
J.J.M. van den Biggelaar, A.M. Buteijn, L.E.H. Douzé, W.Duvigneau, G.A.L. Mulder, J.D. Nijenhuis, A. Schreuders, G.J. van Stuivenberg, J.M. Verhagen, M.Wils

40 brigadiers:
W. van Alphen, J.M.C. Baayens, J.L. Baken, J.H. Berben, P.van den Broek, W.Buijs,
P. Diepstraten, J.J. van Esch, A.van Gennip, W.B.V.H. Le Haene, W. van Hees, J.P.A. Hennige, H.W.J. van Herwijnen, H.Heskens, J.C. Hoppenbrouwers, J.J. Janssens, W.W.J.Klerks, J.Klessens, L.H. Kokhuis, B.J. Kok, W.H.van de Kolk, J.A. van Kruijsbergen, Th.M. Legius, H.Lensink, J.van Lingen, P.J.L. van Maris, F.van Oorsouw, L.N. van der Palen, C.D. Primus, W.G.Raap, H.C. Raes, G.J. Reukers, H.T.J.de Rooij, M.Th. van Rooijen, H.A.Rijntjes, J.A.Schreuder, P.J. van Soerland, L.A.M. Spoor, J.H. Staal, C.A. Stevenaar,
P. de Tollenaar, A.W. Verhoeven, W.A. van Vugt, C.v.d.Weerden, G.v.d. Wiel, A.W.F v. d. Wielen, J.S. Willems

78 hoofdagenten:
E. C. Arends, G. V. M. Bechtold, M. J. Boogert, J. J. Braat, J. Brands, J. J. vanBreukelen,
P. J. Deijnen, P. J. van Dommelen, G. H. Foolen, N. Glaudemans, F. J.Gossink, W. A. de Groot, F. M. Hellings, W. J. C. v. d. Heuvel, J. van Hoek, D.van Ingen, G. A. J. Jansen, J. J. Jansen, H.J.D. Klingens, W.Kuif, N.C. Kuipers, H.Lutke Schipholt. W.A.v.d.Meer, B.M.F. Miché, G.P.M. Moseman, P.J.H. van der Pasch, N.J. van Pelt, A.H. Pijnenburg- A. Reiber, P.Snijders, P.E. Soethout, B.B. Stulen, J.H. Timmermans, A.H. van Veen, B.T. Veenstra, A.J. Verstappen, M.J. van Vugt, H.C. v.d. Wiel, H.W.P. v.d. Wiel, P.G.D. Zelen

Van de toenmalige agenten en adspirant agenten zijn geen namen bekend omdat die destijds, wegens plaatsgebrek, niet in het korpsblad werden vermeld.

 

In de bezettingstijd waren er, om uiteenlopende redenen, diverse sollicitanten voor de Eindhovense politie.
Een van de redenen  was bijvoorbeeld het voorkomen dat men in Duitsland te werk werd gesteld. Ook waren tijdens de oorlog de eisen die aan politiepersoneel werden gesteld, minder hoog dan daarvoor.
Bovendien weken die eisen ook veel in negatieve zin af van de van vooroorlogse eisen.

Zo was het niveau van opleiding te Schalkhaar (Het Politie Opleidings Bataljon) van mindere kwaliteit dan de politieopleiding van voor de oorlog.
Die zaken in aanmerking genomen maakte het noodzakelijk iedereen opnieuw “tegen het licht te houden” zodat uiteindelijk kon worden bepaald welke mensen geschikt werden bevonden om deel te blijven uitmaken van de gemeentepolitie Eindhoven.

De korpsen Rijks -en Gemeentepolitie werden op elkaar afgestemd voor wat betreft rangen, salariëring, uniform, bewapening en werving. Men kreeg de mogelijkheid om al of niet vrijwillig over te gaan van het ene naar het andere korps.

Toen er na een korte periode wat meer duidelijkheid kwam zag de organisatie er voor het korps gemeentepolitie Eindhoven als volgt uit:

Met de opbouw van het korps was rekening gehouden met

  • 132.000 inwoners in Eindhoven en een te verwachten grote stijging daarvan;
  • Oppervlakte gemeente Eindhoven 6441 ha; De typische vorm van de gemeente door de 5 uiteenlopende stadswijken wat zwaardere eisen stelde aan surveillance en bewaking dan in een stad met één kern;
  • Aanwezigheid van veel vreemdelingen;
  • De uitgesproken industrie (veel arbeiders uit heel Nederland aangetrokken waardoor 'conflicten' met de autochtone bevolking niet denkbeeldig werden geacht)
  • De vooroorlogse samenstelling van het korps voldeed niet meer

TOP


In Januari 1946 werd het nieuwe korpsblad geïntroduceerd.
Met trots kondigde de (toen nog) waarnemend commissaris Bote van der Werf het blad aan. Het periodiek verschijnende maandblad moest gaan voorzien in een al lang gevoelde behoefte omdat er geen behoorlijk communicatiemiddel bestond tussen korpsleiding en korps. Dat was volgens de commissaris broodnodig in de toen veelbewogen tijd en in een periode dat het 'politiewezen' werd gereorganiseerd.

Van der Werf: "De bedoeling van dit orgaan is instructief en allen omvattend. De inhoud moet niet alleen boeiend zijn maar een zodanige schat van dienstvoorschriften, nieuwe wettelijke bepalingen, personeelsaangelegen ed. bevatten dat we elk verschijnen reikhalzend tegemoet zien."

Door de minister van Binnenlandse zaken werd de organieke sterkte van het korps vastgesteld op 355 man. B. van de Werf werd op 1 maart 1946 tot Commissaris van Politie benoemd. Bij Koninklijk Besluit van 30 september 1946 werd hij echter, met terugwerkende kracht tot 1 maart 1946 (de datum waarop hij dus commissaris was geworden) benoemd als hoofdcommissaris van politie te Eindhoven.

 

De eerste hoofdcommissaris in de geschiedenis van het korps.
Hoewel hij te kennen had gegeven geen prijs te stellen op een uitbundige huldiging werden er toch spontaan heel veel bloemen bezorgd, getuige de foto boven. Hieruit leidde de nieuwe hoofdcommissaris af dat de korpsgeest goed was en dat het zijn functioneren zeker ten goede zou komen.

 

Het korpsblad kenmerkte zich door vele dienstvoorschriften die, zeker in het eerste jaar na de oorlog, veel te maken hadden met het veranderen van gedrag door korpsleden dat in de oorlogsjaren negatief was beïnvloed.

Enkele voorbeelden:

Voorschrift gebruik dienstrevolver.

Meerdere malen kwam' het voor, dat door agenten een onjuist gebruik gemaakt werd van de hen verstrekte wapenen.
Deze agenten verkeerden blijkbaar in de meening, dat iederen wegloopenden, wegvluchtenden arrestant schrik aangejaagd moet worden door in de lucht te schieten.
Deze opvatting is geheel onjuist.
De Algemeene Dienstorder, regelt het gebruik van wapenen. In het algemeen is het gebruik daarvan slechts toegestaan bi.1 noodzakelijke verdediging van eigen of een anders lijf of goed, tof het tegengaan van geweld, bij het uiteendrijven van volksverzamelingen en bij het ontvluchten van arrestanten (niet bij het wegvluchten of wegloopen van een nog niet gearresteerd persoon).
Het geheele gebruik moet' in evenredigheid tot, het feit blijven en mag de perken der zoo gewenschte matigheid niet te buiten gaan.
Indien een wapen gebruikt is, zij het ook slechts als dreigement, moet zulks direct gerapporteerd worden en dient de betrokken politieman "een zelfstandig rapport op ambtseed op te maken, waarin het gebeurde uitvoerig wordt gerelateerd.
Met nadruk wijs ik er op, U te beheerschen en zelfcontrole uit te oefenen. Sla niet en schiet niet of het moet absoluut noodzakelijk en volkomen verantwoord zijn.

De hoofdcommissaris van der Werf placht zijn dienstorders altijd af te sluiten met "Ik bepaal ..."
Door de korpsleden werd daar in gesprekken over het korpsblad "De Grote Berg" altijd aan gerefereerd en smakelijk om gelachen zelfs nog anno 2008 door de weinigen die nog onder van der Werf hebben gediend. Valt de naam "van der Werf" zegt men steevast "Ik bepaal...."

Zo werd ook door de hoofdcommissaris bepaald dat de "fouragetassen" van de dienstfietsen moesten worden verwijderd. Kennelijk ging men vroeger letterlijk de boer op om een graantje mee te pikken van bijvoorbeeld de slacht. De 'hoogte' van het salaris zal daar ongetwijfeld debet aan zijn geweest.

Dat de hoofdcommissaris zich ook zorgen maakte over de financiële huishouding van zijn personeel en het daarmee gepaard gaande risico van te nauwe "contacten" met de burgeri, blijkt uit zijn brief aan de korpsleden over de aanschaf van een auto. Ieder korpslid kreeg persoonlijk de brief en eea. werd deze keer dus niet met een dienstmededeling afgedaan.

auto wassen

Een ander voorbeeld van een dienstorder waarin tot 3 cijfers achter de komma werd aangegeven hoe men in bepaalde gevallen moest handelen had betrekking op het wassen van de dienstauto's. Daarin werd bepaald dat die wasbeurt moest plaatsvinden door de dienstdoende chauffeur op zaterdagmorgen en dat de inspecteur van dienst er 2 uur voor moest reserveren op de dienstlijst. Het was zelfs in die order geregeld dat als er naar het oordeel van de chef van de garage tussentijdse wasbeurten nodig waren, die zich met de inspecteur van dienst in verbinding moest stellen die dan "de nodige maatregelen" moest nemen. In iedere ploeg was een vaste chauffeur van de volkswagen. Was die ziek of om andere reden afwezig mocht er niet met de auto worden gereden! Er moest met open kap worden gereden behalve bij regen of sneeuw of hevige kou, dit naar het oordeel van de inspecteur van dienst.

Naar de rechter

Het was de hoofdcommissaris ter ore gekomen dat sommige agenten zich op een rechtszitting niet hielden aan de voorschriften mbt. gedrag en kleding. Daarom wees de hoofdcommissaris in een dienstmededeling op hetgeen daarover in het exercitiereglement was voorgeschreven.
Hij nam de letterlijke tekst over in de betreffende dienstmededeling. Er was weer geen speld tussen te krijgen. Alles was dichtgetimmerd.

"De politieambtenaar die ter terechtzitting verschijnt, neemt bij het betreden der zaal zijn hoofddeksel af nadat hij -als de rechter(s) al aanwezig zijn(is)- naar deze front heeft gemaakt en de groet heeft gebracht.
Vervolgens neemt hij het hoofddeksel, met de klep naar voren en de bovenkant naar links, onder de linker arm en gaat zitten.
Hij doet de handschoenen uit.
Als zijn naam wordt afgeroepen begeeft hij zich naar de voor het afleggen van getuigenis aangewezen plaats, laat zijn pet op zijn stoel achter, neemt de houding aan en gedraagt zich overigens naar de aanwijzing van de rechter.
Na het afleggen van de eed mag hij de rusthouding aannemen. Zodra de rechter hem verlof geeft zijn zitplaats weer in te nemen of de zaal te verlaten, neemt hij de houding aan en maakt rechtsomkeert.
Er wordt op gewezen dat men vóór het afleggen van de eed of belofte dus niet tevoren zijn hoofddeksel weer moet opzetten, groeten en daarna weer afzetten
."

Rookverbod

Verder was er bepaalde dat je in de maanden mei tot en met september tussen middernacht en 06.00 uur in de auto mocht roken en in de overige maanden van 22.00 tot 07.00 uur.

Als jong agent heb ik wel eens een oudere collega tegen de hoofdinspecteur horen zeggen (en dat was al wat in die tijd) dat er door de leiding van hem verwacht werd in voorkomende gevallen zich op straat als een leeuw te gedragen maar dat hij in het bureau als een kleuter werd behandeld. Ik kon me daar wel iets bij voorstellen.

Langdurig zieken

In maart 1953 werden er in het korpsblad niet voornamelijk de dienstorders en zakelijke informatie verstrekt maar startte men ook met het vermelden van de langdurig zieken. De reden daarvan was te stimuleren om langdurig zieke collega's thuis eens met een bezoekje te vereren. Dan hadden ze wat afleiding en bleven ze tevens op de hoogte van wat er in het korps gebeurde.

De inhoud van het blad "De Grote Berg" (die ook wel "de Blauwe Lach" werd genoemd) veranderde in de jaren erna nauwelijks.

Het zou uiteindelijk tot februari 1982 duren voordat de naam van het korpsblad werd veranderd.
In mei 1981 verhuisde de politie van de Grote Berg naar de Mathildelaan in Eindhoven.
Men schreef een wedstrijd uit voor een nieuwe naam voor het korpsblad.
De gepensioneerde collega Henk Swart won de wedstrijd met de naam "POLIVISIE". Vanaf dat moment werd het korpsblad zo genoemd.

Het blad zou 6 keer per jaar uitkomen. De Grote Berg kwam iedere maand uit.

Op de cover van het eerste nummer stond een tekening voorstellende de chef werkplaats "Chef" Buizert. Hij had een belangrijke taak gehad in de ontwikkeling van de nieuwe meldkamer aan de Mathildelaan. De aanduiding 'chef' was bij zijn aanstelling vastgelegd als aanspreektitel en was dus niet zijn voornaam.

 Toename alcoholgebruik

Wat na de bevrijding ook opviel was de (landelijke) toename van alcoholgebruik. Ook onder vrouwen.(werd apart vermeld)

Enkele Eindhovense cijfers van opgemaakte processen-verbaal terzake openbare dronkenschap.

De verwachting was dat in 1948 in totaal 461 pv's zouden worden opgemaakt. Men weet de hoeveelheid pv's voor de oorlog aan de verhoogde oorlogsspanning en de velen die in militaire dienst waren.

TOP


 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Ook toen al....

 

 

Ook in de vijftiger jaren speelde binnen de politie al het pensioenvraagstuk.
Het was toen geen vetpot bij de politie. Men kon het zich vaak niet veroorloven om op 55 jarige leeftijd met functioneel leeftijdontslag te gaan omdat de maandelijkse vergoeding dan gewoonweg te weinig was om de, destijds vaak grote, gezinnen te onderhouden.
Het was een zorg voor degenen die rond de 55 waren maar ook voor de jongeren, gelet op hun promotiekansen.
De ouderen wilden niet op die leeftijd onder die omstandigheden vertrekken terwijl de jongeren niets liever zagen dat de ouderen vertrokken (vanwege de grotere kans promotie te maken) en dan liefst nog met een zo hoog mogelijk pensioen zodat zij daar later ook van konden profiteren.

Bovendien was het toen wettelijk zo geregeld dat er een willekeur was. Voor wat betreft de gemeentepolitie hing het van de Kroon of burgemeester af of je met 55 of 65 werd ontslagen. Dat was niet wat men beoogd had bij de oprichting van de korpsen na de bevrijding om die nl. vwb. oa. rechtspositie, gelijk te brengen.
Bij het ene korps werd iedereen met 55 ontslagen en bij sommige andere korpsen liepen nog mensen van 65 rond.
De vermindering van het salaris bij ontslag op 55 jarige leeftijd leidde er in veel gevallen toe dat betrokkenen een baantje in het bedrijfsleven moesten zoeken op een lager niveau dan ze gewend waren.
Zoals toen werd omschreven: "Daardoor wordt het aanzien en de prestige van de politie ernstig geschaad. Bovendien wordt zijn onafhankelijkheid op de proef gesteld omdat hij vaak, terwijl hij nog in dienst is, uitziet naar een baantje in de maatschappij "

Toen ik in 2007 ( kort voor zijn onverwachte overlijden) met de lang geleden gepensioneerde collega Wim Swart  (links) hierover sprak vertelde hij zich bovenstaande goed te kunnen herinneren. 
De gepensioneerde adjudant (Pietje Klerks-rechts) was een autoriteit in het korps en daarbuiten. Hij straalde van nature gezag uit, respect, dwong respect af en was zeer geliefd.
Na zijn pensionering in 1963 ging hij als portier werken bij het slachthuis. Het had enorme indruk op Wim gemaakt. 
Piet Klerks was toen 60 en had 33 jaar bij het korps gewerkt. In een tijd die niet echt de makkelijkste was.
Ook vond met dat er morele bezwaren waren omdat men vond dat de overheid iemand, die bijvoorbeeld 30 jaar de beste jaren van zijn leven had gegeven door op trouwe en actieve wijze de gemeenschap te dienen, niet op zo'n manier -met ontoereikend pensioen- naar huis kon sturen.
Oplossingen werden gezocht in het verhogen van de pensioenuitkering of het verhogen van de flo-leeftijd naar 60>
Dat stuitte bij jongeren én ouderen op diverse bezwaren zoals hiervoor al werd aangegeven.
Men zag verbetering op promotiekans alleen mogelijk door verhoging van de organieke sterkte in alle rangen.

In 1952 was het nog niet geregeld. Toen schreef de C.P.O. dat men zou voorstellen de pensioengerechtigde leeftijd op te schroeven naar 60.
Dan kunnen degenen, die op dat moment 55 zijn en hun pensioen als een zwaard van Damocles boven hun hoofd zien hangen, door de enorme terugval in salaris, weer gerust ademhalen.

 

 

Een tussenoplossing werd in Eindhoven als volgt geregeld.
In november 1952 werd de eis gesteld „Pensioen op 60-jarige leeftijd" wat met de nodige motivering aan de burgemeester werd voorgelegd.
Het hierop ontvangen antwoord was voor diegenen, die hun 55e jaar al benauwend zagen naderen, alleszins gunstig.De Burgemeester besloot nl. de interne richtlijnen met betrekking tot de ontslagleeftijd van het niet administratieve en technische politiepersoneel als volgt te wijzigen:

a: In het algemeen wordt de politieambtenaar ontslagen met ingang van 1 januari van het jaar volgende op dat, waarin hij de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt;

b: van het gestelde sub a kan — zulks ter beoordeling van de Burgemeester, gehoord de Hoofdcommissaris van Politie — in zeer bijzondere gevallen ten aanzien van de valide 60-jarige politieambtenaren worden afgeweken, o.m. indien in het gezin van de ambtenaar bij of door het ontslag op 60-jarige leeftijd bijzondere ongunstige sociale omstandigheden aanwezig zijn of zouden komen.

Het lage salaris had zelfs tot gevolg dat er in het korpsblad in 1954 zelfs werd opgeroepen om geen geld te lenen, zeker niet van particulieren, maar tijdig aan de bel te trekken bij de afdeling personeelszaken

Als je bovenstaande leest kun je alleen maar concluderen dat de historie zich in het begin van de 21e eeuw herhaalt.

 

 

 

 

 

 

 

 

TOP


 

 

 

 

 

 

 Beoordeling nieuwe stijl

Tot begin vijftiger jaren werd van iedereen een zogenaamde conduitestaat bijgehouden en periodiek een beoorlingsrapport opgemaakt. Er waren echter geen eenduidige regels.
Daarom werd er een nieuw beoordelingssysteem ontwikkeld dat ten doel had:

  • verfijning van de beoordeling
  • tot dan veel voorkomende zeer geringe afwijkingen zoveel mogelijk wegwerken

De voornaamste punten die aan het systeem ten grondslag lagen:

  • iedereen zoveel mogelijk vanuit dezelfde gezichtspunten beoordelen (daartoe werd een formulier ontwikkeld
  • twee personen beoordelen onafhankelijk van elkaar en de korpsleiding geeft niet eerder een oordeel dan nadat het hoofd van de afdeling zijn oordeel heeft gevormd
  • beoordelen naar de functie (hoewel bij de invoering van dit formulier nog niet nog niet alle functies waren beschreven)

Hieronder een weergave van het toenmalige beoordelingsformulier:

 

In 1954 werd door de hoofdcommissaris opnieuw een gewijzigde dienstorder uit 1948 tav. de conduitestaten uitgevaardigd omdat in de praktijk die conduitestaten onvoldoende zorgvuldig werden bijgehouden. Dat gaf moeilijkheden als een personeelslid bijvoorbeeld vaak van afdeling wisselde en men dus bij een jaarlijkse beoordeling onvoldoende tussentijdse metingen had gedaan.

In 1965 werd door de hoofdcommissaris bepaald welke functies er in het korps waren. Dit was belangrijk om mensen te kunnen beoordelen omdat alle functies ook beschreven dienden te zijn.

In totaal werden er 90 functies vastgesteld als hieronder weergegeven

 

 

TOP

 


 


Dr. Louis Beel

 

  

Dr. Louis Beel,  minister van Binnenlandse Zaken, bepaalde na de oorlog de rangen en de sterkte van de gemeentepolitiekorpsen.
Vanaf 1945 tot 1955 werd de sterkte van de gemeentepolitie Eindhoven als volgt vastgesteld:

rang

1945

1946

1949

1955

hoofdcommissaris

1

1

1

commissaris

1

1

1

1

hoofdinspecteur A1

1

1

2

2

hoofdinspecteur A2

2

2

1

1

inspecteur A2 of A3

10

10

11

11

inspectrice

1

1

1

1

adjudant

8

8

9

10

brigadier

19

19

36

36

hoofdagent

24

63

60

69

agent 1e en 2e klas en adspirant

240

185

158

161

administratieve ambtenaren

25

25

22

22

technische ambtenaren

2

2

totaal

330

330

304

317


De verandering in 1945 werd ingevoerd omdat de minister het niet 'eerlijk' vond dat er bij de rijkspolitie meer bevorderingsmogelijkheden waren. Hij wilde dat verschil wegnemen hoewel hij wel aangaf dat: "de aard van de werkzaamheden van de rijkspolitie door grotere zelfstandigheid zodanig was dat het aantal opperwachtmeesters en wachtmeesters 1e klas (brigadiers en hoofdagenten bij de gemeentepolitie) groter mocht zijn"

Deze stelling zal menig oud rp-er warm in de oren klinken hoewel dat kolen op het vuur is in de gp-kringen in de altijd durende "strijd" tussen de twee voormalige korpsen.

 De rangonderscheidingstekens van de gemeentepolitie zagen er uit zoals hieronder is afgebeeld.


Er kwamen nadien nog veel bezuinigingsronden die veel geschrijf en gepraat met zich meebrachten om zoveel mogelijk van de sterkte te behouden. Vooral het plan om te bezuinigen door de 55 jarigen te ontslaan bracht veel beroering teweeg omdat velen van hen dan gewoon niet meer konden rondkomen.

In de pers verschenen koppen als: "Gemeentepolitie straks duizend man minder" - Korps verontrust door bezuiniging" - Ernstige situatie voor 55-jarigen; Geest in korpsen geschaad."

De sterkte van 1955 werd bepaald omdat chefs aangaven dat ze hun taak niet meer goed konden uitvoeren omdat het inwoneraantal van Eindhoven sinds 1-1-1945 met ruim 25.000 was toegenomen en het aantal woningen met 7000.
In 1966 (bij het afscheid van Hoofdcommissaris van der Werf) bedroeg de korpssterkte 339 man en het inwoneraantal meer dan 180.000.
In 1947 waren er 135.000 inwoners en bedroeg de sterkte 335 man.

In 1968 werd de sterkte vastgesteld op 355 man.

Ook de kosten van het korps waren natuurlijk sinds 1945 behoorlijk toegenomen.

De Eindhovense normbedragen waren in 1961 (vergeleken met 1948) als volgt:

 

1948

1961

personeelskosten

fl. 3916,--

fl. 9600,--
adspiranten

fl. --

fl. 6600,--
kindertoeslagen fl. 176,-- fl. 314,--
materiële kosten fl. 550,-- fl. 1420,--
opleidingskosten fl. -- fl. 1500,--

 

 Naamsverandering afdelingen:

In 1957 werden de namen van alle afdelingen veranderd om meer eenheid te krijgen in de benaming daarvan en om de benaming meer in overeenstemming te brengen met hun onderscheidene werkzaamheden.

  1.  De Geüniformeerde Dienst werd de Algemene Dienst;
    Inspecteur J. L. Odekerken volgde hoofdinspecteur Hanegraaf, die de dienst met pensioen ging verlaten, op als Hoofd van de Algemene Dienst.
    Aan inspecteur Odekerken werd als ambulant functionaris toegevoegd: inspecteur N. Gijben.
    Inspecteur J. Menger werd de vervanger van Odekerken en was daarnaast (rechtstreeks onder de korpsleiding) tevens belast met:de Baldadigheidsploeg: de Jeugdbrigade; (chef: insp. Gijben)

    • de generale personeelscontrole;
    • de opleiding voor het politiediploma A,
    • vreemde talendiploma's en het E.H.B.O.- diploma;
    • de lichamelijke oefeningen, het exercitieonderricht, het bijbrengen van wapenkennis en het houden van schietoefeningen
    • het beheer en het onderhoud van wapenen
    • de reservepolitie;
    • het instellen van antecedentenonderzoeken van sollicitanten.


    Aan inspecteur Menger waren toegevoegd: adjudant A. W. Verhoeven, brigadier P. J. v. Soerland en de sportinstructeur J. Jonkers.

  1. de Garage: de Centrale Werkplaats en Vervoer;

  2. de Groep Verkeersregeling: de Verkeersregelingsbrigade;

  3. de Groep Verkeersongevallen: de Verkeersongevallenbrigade;

  4. de Groep Voerwezen: de Vervoerswezenbrigade;

  5. de Groep Motorrijders: de Motorbrigade

  6. de toen nog twee Afdelingen Kinderpolitie en Zedenpolitie werden samengevoegd onder de benaming van Afdeling Kinder- en Zedenpolitie en werd onderverdeeld in twee bureaus, t.w. het Bureau Kinderpolitie (chef brigadier H. van Herwijnen) en het Bureau Zedenpolitie (chef L.Spoor); Afdelingschef werd Inspecteur J. Panis.

  7. de Afdeling Bijzondere Wetten wordt: Bureau Bijzondere Wetten en onderverdeeld  in:
    Bureau I – II – III

  8. de Afdeling Vreemdelingen wordt Bureau Vreemdelingen.

De chefs

Ploegchefs bij de sectie Stad bleven de inspecteurs A. Broekaart, W. van Gaalen en W. Waas.
Inspecteur J. C. de Kort werd chef van de sectie Stratum en vervanger van hoofdinspecteur Vrensen in zijn functie van hoofd van de Bijzondere Dienst.
Inspecteur de Kort bleef tevens belast met de uitreiking van stukken en tenuitvoerlegging van arrestatiebevelen, uitstel boetebetaling en gratieverzoeken.
Inspecteur Mr. Th. van Osta werd chef van de Sectie Woensel.
Inspecteur D. M. de Jaeger werd chef van de Afdeling Verkeer met als vervanger inspecteur Vringer.
Hoofdinspecteur A. Matla bleef hoofd van de Justitiële Dienst.
Inspecteur Mr. F. P. de Poorter bleef chef van de afdeling Criminele Recherche, en ook waarnemend hoofd van die dienst met als vervanger inspecteur H. de Wilde.
De heer Pullen bleef chef van de Afd. Technische Recherche.
Hoofdinspecteur Vrensen bleef hoofd van de Bijzondere Dienst met als vervanger inspecteur de Kort. 

Onderstaande foto waarop de korpsleiding met alle officieren, werd gemaakt bij het afscheid van burgemeester Kolfschoten in 1957.

 

Vooraan links com. Pijls en uiterst rechts hfd.com. van der Werf met in hun midden het echtpaar Kolfschoten

boven vlnr: De Kort - Matla - De Poorter - Panis - Menger - Vrensen - Odekerken - De Jaeger - Broekaart - Gijben - Vringer - Van Gaalen - Van Osta - Pullen - Waas - De Wilde

 

 

 


 

 

 

Net als in de rest van de maatschappij vonden er binnen het politieapparaat in de zestiger jaren ook grote veranderingen plaats.
De jongere generatie politiemensen begon zich (in het begin schoorvoetend) ook 'af te zetten' tegen de superieuren.
Natuurlijk niet zo extreem als de toenmalige provo's maar toch.
Binnen de politiegelederen was een nieuw tijdperk aangebroken waarin hiërarchie niet meer zo vanzelfsprekend was als daarvoor.

In een van de jaarverslagen uit de zestiger jaren schrijft de hoofdcommissaris:

"Tegenwoordig worden opdrachten niet klakkeloos meer uitgevoerd, maar wenst men vóóraf uitvoerig te worden ingelicht omtrent het hoe en waarom, terwijl men tevens inspraak verlangt bij het treffen van bepaalde maatregelen. Aangezien de kaderleden binnen het raam van communicatie en inspraak een belangrijke rol vervullen, is een der eerste vereisten hen met die gewijzigde opvattingen vertrouwd te maken."

Waar het voor die tijd gewoon was dat jonge collega's gedurende een jaar werden toegevoegd aan een hoofdagent die daarvoor niet was opgeleid, werd eind zestiger jaren besloten hoofdagenten een cursus te geven om jonge collega's te kunnen begeleiden.

Naar de 5-daagse werkweek

 

Hoewel er door sommigen lang over getwijfeld werd op het mogelijk zou zijn ook de politie naar een 5 daagse werkweek te brengen was dat per 25 september 1961 toch een feit.

Tot 1 januari 1962 moest er per week 46 uur worden gewerkt en per dag 9 uur en 12 minuten.

Na die datum werd dat 46 uur per week en 9 uur per dag.

Omdat nog niet kon worden overzien hoe eea. zou uitpakken werden de dienstroosters eerst voorlopig vastgesteld. Het 3-ploegenstelsel bleef gehandhaafd.

Alle afdelingen kregen voor de afdeling specifieke werktijden.

De surveillancedienst had andere werktijden dan bijv. de verkeersdienst of het garagepersoneel.


Weer een verandering

In 1966 werd de korpsstructuur weer veranderd. Er werd een duidelijke scheiding aangebracht in executieve en niet executieve diensten.

Executieve Diensten werden:

  • De Surveillance -en Bewakingsdienst (SBD) (waaronder ook de afdeling Bijzondere Wetten)
    Er waren 2 districten waarvoor de stad verdeeld was in 2 gebieden. De grens was globaal de spoorlijn
    In district I (ten zuiden van de spoorlijn) lag ook de politiepost Stratum.
    Het hoofd van de SBD was tevens verantwoordelijk voor:
    - de Bereden Brigade
    - de hondenbrigade,
    - de ME,
    - de reservepolitie,
    - de meldkamer 
    - de arrestantenbewaking.
  • De Verkeersdienst
    Onder de verkeersdienst vielen:

    - het bureau Verkeerswezen,
    - bureau bijzondere verkeerstaken,
    - bureau verkeersongevallen
    - bureau verkeerstechniek.
  • De Justitiële Dienst.
    Deze dienst werd verdeel in 2 afdelingen: De algemene recherche en de afdeling kinder -en zedenpolitie. Deze laatste afdeling werd weer onderverdeeld in het bureau zeden en het bureau kinderpolitie.

    De afdeling Technische opsporing en herkenning werd ook aan de Justitiële Dienst toegevoegd.

Niet executieve diensten werden ondergebracht in de Dienst Algemene Zaken onderverdeeld in:

  • afdeling personeel, organisatie en kabinet
  • afdeling financiën en beheer
    - bureau financiën

    - bureau onderhoud en materieel
    - bureau verbindingen
    - centrale werkplaats en vervoer
  • afdeling centrale administratie
    - registratuur en documentatie

    - archief en expeditie
    - centrale typekamer
    - telex en telefoon

Het zou niet de laatste verandering in de geschiedenis van het korps gemeentepolitie Eindhoven.

In 1984 kende het korps Eindhoven 125 leidinggevenden en 125 technische/administratieve krachten op een totaal van zo'n 600 man.
Dat betekende dat 1 op de 4 chef was en 1 op de 4 ondersteunend bezig was.
Die cijfers toonden aan dat daarin verandering moest komen. Onder andere door meer leidinggevenden "de straat" op te sturen.
Leidinggevenden moesten niet meer controlerend maar ondersteunend en begeleidend bezig zijn.
Tot dan was er altijd van bovenaf opgelegd wat er moest gebeuren en werden mooie initiatieven vaak de kop ingedrukt.

TOP

 


 

 

DE ZEVENTIGER JAREN.

 

Van het einde van de zestiger jaren tot en met de zeventiger jaren maakte de politie ingrijpende veranderingen door. Het gezag, dat de politie tot dan bijna als vanzelfsprekend had, nam af.
De burger werd mondiger en nam niet meer vanzelfsprekend aan wat door de politie werd gezegd. Dat zorgde intern bij de politie voor letterlijk een generatiekloof.
Oudere collega's die hun stijl probeerden vast te houden en jongere politiemensen die het daarmee niet meer eens waren. Deze jonge politiemensen kwamen namelijk ook uit dezelfde maatschappij als de burgers die niet meer alles als vanzelfsprekend aannamen.

De oudere garde hield zich vast aan vaak autoritair optreden -zij waren immers gewend aan het feit dat de politie de baas was- terwijl de jongere garde problemen trachtte op te lossen door wat langer te praten. Dat zorgde vaak voor conflicten binnen de organisatie.

Ook werd vanaf dat moment de burger mondiger en onstonden er steeds meer conflicten op straat.  Men nam niet meer voetstoots aan wat de agent op straat zei. Men ging steeds vaker in discussie. Ook pikte men autoritair optreden niet meer. In die tijd waren de conflicten in veruit de meeste gevallen verbaal.

In het korps Eindhoven werd daarom aan de korpsleden die al jaren werkzaam waren, een cursus gegeven waarmee in 1985 werd begonnen. Daarover kunt u in het hoofdstuk opleiding het een en ander lezen.

Zoals de recente geschiedenis laat zien is er rond de start van de 21ste eeuw een toename van fysieke conflicten. Men schuwt fysiek geweld tegen de politie niet meer.
Dat los je met cursussen communicatie niet meer op. In vergelijking met de 20ste eeuw is er een stijging van het vuurwapengebruik door de politie. Verder heeft Pepperspray zijn intrede gedaan.
Zijn dit de voorboden van de geweldspiraal zoals die ook in Amerika te zien is?

 

De politiesticker.

 

Er werd zelfs een heuse korpsfilosofie ontwikkeld.
Enkele chefs, oa. comm. van den Abeelen(l) gingen een dag "de hei op" om te brainstormen over die filosofie.
Na vele flap-over vellen volgeschreven en getekend te hebben kwamen ze uiteindelijk tot de volgende korpsfilosofie:

"Gemeentepolitie Eindhoven. Voor Dienstbaarheid en Veiligheid"

Het diende geen loze kreet te worden maar politiemensen moesten er van doordrongen zijn en er elkaar op aanspreken.
Dat gebeurde natuurlijk niet vanzelf.
Nadat de filosofie een jaar een feit was schreef ik onderstaand stukje in het korpsblad om aan te geven dat het nog niet bij iedereen tussen de oren zat.

DE STICKER

14.00 uur:

  • Hallo mijnheer. Ik heb gisteren een aanrijding gehad en zou nog even terugbellen om de verzekeringsgegevens door te geven".
    agent: Waar is de aanrijding gebeurd?
    In de ......straat.
    Blijft u dan even aan de lijn. Ik verbind u door met de wcdt. van distrikt ........
  • Met agt ......
    Ik heb iemand aan de lijn die een aanrijding heeft gehad op de .......straat en nog 't e.e a. moest doorgeven aan de verbalisant.
  • Dan moet u mij niet hebben, maar een wcdt. want ik ben telefoonwacht.
  • Kunt u mij dan de wcdt. geven?
  • Welke wachtcomm.?
  • Die van jullie natuurlijk.

14.05 uur:

  • Met brigadier.........
  • Ja, ik heb iemand onder de knop die een aanrijding heeft gehad in de  .........straat en die nog 't e.e.a. aan de verbalisant moet doorgeven.
  • Wie heeft die aanrijding dan behandeld?
  • Agent ..........
  • Die is nu niet in dienst.
  • Wanneer komt die dan?
  • Dat kan ik hier niet zien. Dan moet je afdeling planning even bellen.

14.10 uur:

  • Hallo mijnheer. Kunt u mij uw telefoonnummer geven, dan zorg ik dat de betreffende agent u terugbelt, want hij is momenteel niet in dienst
  • Dat is o.k. Maar mag ik u nog iets vragen?
  • Jazeker, daar zijn we voor.
  • Mijn zoontje spaart stickers en ik heb gezien dat u sinds kort mooie stickers hebt. Zou ik die één kunnen krijgen ?

14.12 uur: einde gesprek van 12 minuten.

De moraal van dit verhaal: "Achter onze sticker zit meer dan lijm".

 

Er werden overigens stickers in verschillende vormen uitgebracht.

 

 

 

 

Tegenwoordig is internet niet meer weg te denken. Als je vroeger gerichte informatie nodig had over alle politiekorpsen of daarmee gerelateerde instellingen had je de "Politiealmanak" ter beschikking.
Daarin kon je allerlei informatie opzoeken die handzaam gebundeld was.

Bijzondere opsporingsdiensten, Verkeer, Justitie, Bestuur, Economie, Volksgezondheid en maatschappelijk welzijn, Overheidsdiensten etc.

Zo was er bijvoorbeeld van ieder korps in Nederland informatie beschikbaar met namen, telefoonnummers, adressen etc.

Hieronder de pagina over het korps Gemeentepolitie Eindhoven in 1983.

 

 

 

 

TOP

 


 

Diverse keren waren er kleine of grote reorganisatie's binnen het korps.
Dan weer was de wijkagent belangrijk en dan weer niet. 
Telkens werd daar in de pers grote aandacht aan gegeven.
Onderstaand artikel dateert van 1976. (met dank aan Ellen Lenssen)
Niet alleen over het (volgens de toenmalige burgemeester Mr.J. van der Lee) belang van de wijkagent maar ook was er belangstelling voor vernieuwingen op digitaal gebied, wat toen nog echt in de kinderschoenen stond.

 


Onderstaande verandering was de eerste naoorlogse ingrijpende verandering binnen het korps Eindhoven.

"Generale taakstelling" werd het toverwoord.

 

 

 

Enkele van de onderzoekers. (uiterst links Ries Straver, zoon van oud-commissaris Straver uit Eindhoven)

In 1978/1979 kwam het rapport Projectgroep Organisatiestructuur uit van een projectgroep van het Ministerie van Binnenlandse Zaken. De projectgroep had als opdracht meegekregen een nieuw sterktestelsel te ontwerpen.
De projectgroep kwam echter tot de conclusie dat er genoeg politie was, maar dat die politie verkeerd werkte. Een andere beleidsvoering zou de doelstellingen van de politie alleen maar ten goede komen.
De belangrijkste kritiek in het rapport richtte zich tegen de specialisatie bij de politie en het slechte contact onderling door de hiërarchische structuur.
Naar aanleiding van het rapport is een extern adviesbureau begin 1980 gaan kijken hoe het op de organisatie teruggevoerd kon worden.
Naar aanleiding van dat onderzoek is een groot aantal veranderingen doorgevoerd.


In willekeurige volgorde:

  • de verkeersdienst werd in de surveillance geïntegreerd,(verkeerstoezicht en ongevallenbehandeling)
  • de basispolitiefunctie werd verbreed,
  • de surveillanten gingen o.a. aanrijdingen behandelen,
  • er kwam verandering in de manier van leidinggeven, er kwam bij de recherche een bureau coördinatie,
  • er kwam een ander verplaatsings -en bevorderingsbeleid,
  • er kwamen 7 hoofdafdelingen,
  • de surveillanten gingen zesuurszaken behandelen
  • het bureau planning kreeg een andere structuur.
  • En om de kloof naar de burger te verkleinen werd in het beleidsplan aangegeven dat we omgevingsgericht (O.G.W.) moesten gaan werken. 
 

 


 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


OMGEVINGSGERICHT WERKEN

 

Met ingang van 1 november 1985 is de politie Eindhoven "Omgevingsgericht" gaan werken.
Dat betekende dat Eindhoven in drie districten werd verdeeld met ieder een eigen politiebureau.

Je zou kunnen zeggen dat het omgevingsgericht werken eigenlijk is gestart op 2 september 1974 met de introductie van een totaal nieuw wijkagentensysteem.

Die zouden nl. het contact tussen de politie en de Eindhovense inwoners moeten verbeteren.

Na 11 jaar bleek dat destijds te hoog gegrepen omdat de wijkagent in feite tussen de inwoners en zijn collega's in stond omdat ze los van die laatsten werkten.

Het uitgangspunt bij het Omgevingsgericht Werken was: "Centraal wat centraal moet. Decentraal wat decentraal kan."


Artikel uit de informatiekrant van het korps(1985)

  


DISTRICT NOORD

 

District Noord was de eerste afdeling met een eigen bureau in Eindhoven dat op die manier ging werken en er ook voor werd ingericht. Het was 1 november 1985.
De districtschef werd Hans van den Bergh (l)

Het gebouw was weliswaar niet nieuw (het bestond al sinds eind zeventiger jaren) maar het verschil was dat nu alle gespecialiseerd diensten zoals recherche, bijzondere wetten, verkeerszaken, kinder -en zedenzaken etc.vanaf die datum vanuit dat bureau werkten.

Die diensten zaten voorheen gecentraliseerd op het hoofdbureau aan de Mathildelaan met als gevolg dat alle inwoners van Eindhoven naar dat bureau moesten als ze een gespecialiseerde dienst nodig hadden. In het begin kon met 24 uur per dag terecht.

 

 

 

Bovenstaande foto is gemaakt om het personeel te introduceren bij de inwoners van de wijk.

Alleen al op bureau Noord waren bij de start van het "omgevingsgericht werken" 10 wijkagenten werkzaam die onder leiding stonden van 2 brigadiers te weten:

 

Noud Rijnaerts (brig)  -  Bert Schellekens (brig)

 

vlnr: Ad Berkers - Fred den Ouden - Geert Meijer - Ger van Beers - Jan de Ridder

 

vlnr: Jan van Dorst - Peter van de Beeten - Toon Timmermans - Willem Huiszoon - Wim van den Biggelaar

De taak van de wijkagenten veranderde niet in vergelijking met die van vóór de reorganisatie. Ze gingen alleen een meer centrale rol vervullen in een nauwere samenwerking met alle bijzondere diensten die in het bureau waren ondergebracht,

 

 

Na de ingrijpende reorganisatie van het korps in 1985 werd er midden 1991 weer een verandering ingevoerd.
In district Noord was destijds het meest opvallende dat er een nieuw bureau aan de Koning Arthurlaan werd gebouwd. Toen waren er in dit district 6 wijkagenten. Dat bleek anno 1991 te weinig te zijn er er diende meer fijnmazige politiezorg te worden ontwikkeld.
Een van de eerste stappen daarin was de uitbreiding van het aantal wijkagenten in dit district. De wijken die zij moesten bedienen werden daarom kleiner.
De wijkagenten waren de "antennes" in de wijk. Signaleren, contacten leggen en fulltime betrokken zijn bij de problematiek in de wijk. Dat was de taak van de wijkagent.

 

  TOP

 


 

  

DISTRICT ZUID

 

Onder leiding van districtschef Jan van Gestel (l) kreeg het district Zuid op 1 juli 1987 een nieuw bureau in de wijk en wel aan het Balsemienplein.
Tijdelijk werd een voormalig schoolgebouw betrokken totdat het politiebureau aan de Aalsterweg klaar zou zijn.

Van Gestel was ook de "bouwpastoor" van dat nieuwe onderkomen.

 

 

  

vlnr: Henk Mobach †(brig) - Geert Veroude (brig)

 

 

 

Op bureau Stratum-Gestel waren  er in 1985 zes wijkagenten olv. 2 brigadiers werkzaam te weten:

vlnr: Frans van Roozendaal - Henri Boon - Jan van der Heijden - Remy Blommaert - Rob Lingeman - Theo van den Eijnden.

Na de ingrijpende reorganisatie van het korps in 1985 werd er midden 1991 weer een verandering ingevoerd.

Anno 1991 vond men dat te weinig omdat er meer fijnmazige politiezorg moest komen.
Een van de eerste stappen daarin was de uitbreiding van het aantal wijkagenten in dit district. De wijken die zij moesten bedienen werden daarom kleiner.
De wijkagenten waren de "antennes" in de wijk. Signaleren, contacten leggen en fulltime betrokken zijn bij de problematiek in de wijk. Dat was de taak van de wijkagent.

 

 

 

 TOP

 

 


 

 

DISTRICT CENTRUM

 

Op 1 juni 1988 ging het omgevingsgericht werken van start voor het hoofdbureau en wel voor het district centrum. Daaronder vielen de wijken Centrum, Strijp en Tongelre.
Het was een symbolische datum omdat het komen tot omgevingsgericht werken een proces was en dus niet van de een op de andere dag een feit was.
Er was een turbulente periode aan voorafgegaan van verbouwingen die deels werden veroorzaakt door de komst van de Rijkspolitie in het bureau. Verder moesten natuurlijk ook de eigen werkruimten geschikt worden gemaakt.

Er werd in de hal een grote open balie gemaakt waar publiek te woord werd gestaan door medewerkers van de Administratieve Dienst Ondersteuning (ADO)


De afdeling bestond uit een chef en een aantal administratieve krachten, die veel werk uit handen van de politieagenten en  rechercheur namen, met name op het administratieve vlak.

Zaken als:

  • opnemen van aangiften van misdrijven verwerken van door agenten opgemaakte processen-verbaal
  • afwerken van kienvergunningen
  • vermissing rij- en kentekenbewijs,paspoort
  • meldingen van evenementen
  • betalen van allerleibekeuringen
  • verder alle voorkomende administratieve werkzaamheden die niet direct met het publiek te maken hebben, doch voor het district waren.
 

Eén van de doelstellingen was, dat mensen die voor ,,zaken" naar de ADO kwamen, vlot geholpen werden en niet lang hoefden te wachten.

Alle personeelsleden van ADO beschikten over een opsporingsbe voegdheid zodat ze toch een proces-verbaal mochten opmaken.

De nieuwe opzet was, dat de mensen in de hal van het bureau te woord werden gestaan en dat  bijvoorbeeld een aangifte in de hal werd opgenomen aan een speciale balie. De meer privacygevoelige  aangiften werden vanzelfsprekend in spreekkamers afgehandeld. 

Enkele gegevens over District Eindhoven Centrum over 1987 dat toen werd  bewoond door 51.798 mensen (27,1 % van alle inwoners van Eindhoven).

  • 650 aangiften van woninginbraken
  • 2296 aangiften van diefstal uit auto's en 190 aangiften van diefstal van auto-onderdelen
  • 1037 aangiften van inbraken in scholen en bedrijven
  •  31206 parkeerovertredingen
  • 732 winkeldiefstallen ter ore van de politie gekomen. In oktober 1987 werd gestart met het Lik-op-stuk beleid ter bestrijding en voorkoming van winkeldiefstallen. 0nder bepaalde voorwaarden kon de winkeldief in aanmerking komen voor een lik-op-stuk transaktie. Dit was een geldboete. 
    Bij het voldoen daaraan werd het feit in verband met eventuele herhaling geregistreerd en vervolgens als afgedaan beschouwd. Bij niet betalen kwam de winkeldief binnen drie maanden voor de politierechter (lik-op-stuk).
  • De opsporing van ernstige geweldsmisdrijven had en heeft in het Eindhovense korps een hoge prioriteit.  Geweld tegen homo’s  is daar één voorbeeld van. Na onderzoek was gebleken dat met name de aangiftebereidheid van de slachtoffers van dit geweld moest worden verhoogd.
  • In het verleden was de opsporing van daders van groter belang dan de slachtofferhulp. In 1987 was via een landelijk beleid bepaald dat dit echter gelijkwaardig diende te zijn. De politie richtte zich daarom op crisisinterventie en doorverwijzing.
  • ln het kader van de bestrijding van de veel voorkomende criminaliteit kreeg de aanpak van het vandalisme de nodige aandacht. ln Eindhoven was de haltwinkel. Jeugdige vandalen die aan een aantal voorwaarden voldeden (o.a. bekennen, voor het eerst in aanraking met politie) kregen een alternatieve straf in plaats van een proces-verbaal en geregistreerd zijn bij justitie. De politie leverde als het ware de vandalen aan de haltwinkel. Zij moesten dan een aantal uren werken om de schade te betalen c.q. te herstellen. Ze werden in gesprekken met de medewerkers van de haltwinkel zoveel mogelijk met de feiten en gevolgen van hun gedrag geconfronteerd. ln 1987 werden er 57 vandalen via district Centrum doorverwezen naar de haltwinkel

 

 

Na twee jaar in district Noord als districschef te hebben gewerkt werd Hans van den Bergh nu districtschef van district Centrum.

De afdelingen Centrum, Tongelre en Strijp zaten vooralsnog in hetzelfde bureau.
Pas veel later zouden Strijp en Tongelre hun eigen bureau krijgen.

De voltallige leiding van het district staat hierboven aangetreden voor het hoofdbureau aan de Mathildelaan.

VLNR: Marja Raaijmakers (ADO) - Fons Blommaert - Wim Swart - Hans van den Bergh - Pieter van Bokhoven - Jan Kort en Henk Achten.

 

In dit district waren 6 wijkagenten werkzaam te weten:

 


vlnr: Wil Becs - Piet Alkema - Mart Strijbos - Frans Hijnen - Jan Thiele† - Wally Lutters

 

De afdeling recherche Centrum

bestond in 1988 uit 4 rechercheurs, waaronder 4 jeugd/zedenrechercheurs en een coördinator voor jeugd- en zedenzaken voor de drie districten.

Mensen konden bij de recherchegroep terecht voor inlichtingen, raad en advies ten aanzien van:

  1. Jeugdzaken:
    Jeugd- en zedenzakenrechercheurs werkten vaak samen met jeugdhulpverleningsinstellingen èn met ouders van jongeren die. door wat voor een oorzaak dan ook, in de problemen waren geraakt.
  2. Zedenzaken:
    jeugd- en zedenzakenrechercheurs hadden een speciale opleiding gehad om een slachtoffer van een zedendelict een goede eerste opvang te geven en ze naar de juiste hulpverlenende instantie te verwijzen.De politie Eindhoven beschikte toen al over een speciale opvang –en onderzoeksruimte. Indien nodig  werd een vrouwelijke arts ontboden en kon men zich, bij het doen van aangifte, laten bijstaan door een vriend(in) of familielid.
  3. Gewelds/vermogensdelicten:
    De recherche was de afdeling die zaken behandelde als mishandeling, bedreiging, vernieling, brandstichting, diefstallen, inbraak. De recherchegroep onderzocht ook bedrijfsongevallen, samen met de arbeidsinspectie, zelfdoding of niet-natuurlijke dood. Daarnaast trad zij op bij euthanasie, moord of doodslag.

 De afdeling Verkeer.

 

Deze afdeling bestond (in vergelijking met de vroegere afdeling verkeer die 8 jaar tevoren was opgeheven)  uit slechts enkele krachten. De afdeling verzorgde een coördinerende rol tussen de 3 districten. Taken die vroeger ook al door de zelfstandige afdeling verkeer werden uitgevoerd.

Zo werden binnen de afdeling  nauwkeurig de ongevalcijfers bijgehouden en in kaart gebracht om zodoende het verkeerstoezicht daarop af te kunnen stemmen.

Ontheffingen voor bijzondere wegtransporten werden er afgegeven terwijl men ook de zorg had over de opleiding en het toezicht op de Verkeersbrigadiers (kinderoversteekplaatsen). Verder werden er voor alle districten de technische onderzoeken aan voertuigen uitgevoerd.

 

Afdeling Bijzondere Wetten:

 

Deze afdeling verleende verguningen en ontheffingen die voor wetten als Jachtwet, Vogelwet, Visserijwet, Winkelsluitingswet, wapenwet etc. nodig waren. Verder hadden ze natuurlijk het toezicht op die wetten en verleende ze adviezen aan andere overheidsinstanties zoals de gemeente.

TOP

 


 

 Op 25 oktober 1993 werd er aan de Ruysdaelbaan in Tongelre een nieuw bureau geopend. 
Tot dan had die afdeling vanuit het hoofdbureau aan de Mathildelaan gewerkt.
.

 



 

 


In alle afdelingen werden in de laatste helft van 1993 zogenaamde netwerkinspecteurs aangesteld.
Zij waren verantwoordelijk voor de uitvoering van de politietaken binnen hun zorggebied.
Ook waren ze belast met de begeleiding van andere politieambtenaren van de afdeling en moesten ze, samen met anderen, ervoor zorgen dat het politiewerk aansloot bij datgene wat de wijk vroeg.
Ze adviseerden de afdelingsleiding over hoe de zorg moest worden gewaarborgd en brachten ze complexe problemen, zoals criminaliteit, overlast etc. in kaart om bestuur en justitie te adviseren.

 


 

TOP

 

 

 

 

 


 Een nieuw fenomeen: Werkplannen, bezuinigingen en contractmanagement.

 

In 1988 werd er begonnen met het maken van zogenaamde werkplannen. Per district werd beschreven welke politiezorg dat gebied nodig had. Niet aan alles kon aandacht worden geschonken maar de plannen moesten aangeven welke problemen het meest in de wijken leefden. Daardoor moest het werk van de politie efficiënter worden. Daarom ging de politie te rade bij de bewoners zelf maar ook bij andere instanties die in de buurt werkzaam waren. Op die manier moest duidelijk worden wat er speelde. Dan werd beschreven welke problemen werden aangepakt en hoe dat moest gebeuren.

 

Op de plattegrond van Eindhoven zag de nieuwe indeling van de drie districten er als volgt uit:

 

 

 

 

 

BEZUINIGINGEN

 

Midden tachtiger jaren begon ook de landelijke overheid met het beknibbelen op politie uitgaven.
Zowel de toenmalige hoofdcommissaris Rob Hessing (r) als de burgemeester van dat moment, Dr.Gilles Borrie, gaven stevige kritiek op het landelijke beleid ten aanzien van de politie.
De hoofdcommissaris verweet in een van zijn toespraken de beide departementen dat die onvoldoende in staat zijn geweest het dagelijkse politie management te ondersteunen en dat ze niet of nauwelijks voorwaardenscheppend hadden gewerkt.
Ook verweet hij de departementen dat die zich teveel met details bemoeiden, terwijl ze zich met hoofdzaken dienden bezig te houden omdat concrete bedrijfsvoering niet op landelijk niveau te regelen zou zijn.
Door de overheid werden destijds ombuigingsoperaties uitgevoerd en werden politiekorpsen achteraf gekort.

Hessing: "Er valt geen plaatselijk politiebeleid te voeren en strategische keuzes te maken, wanneer het management steeds wordt getrakteerd op kortingen die een terugwerkend effect hebben. Het zal voor het korps steeds moeilijker worden een antwoord te vinden op mankracht en middelen."

In 1986 dienden er 19 formatieplaatsen te worden ingeleverd. Op dat moment wist Hessing dat tot 5 te beperken en moest later dat jaar stevig gaan 'vechten' voor behoud van de andere plaatsen.
Steeds meer burgerpersoneel diende bepaalde taken van de politie over te nemen.
Eenvoudig toezicht, administratieve taken werden daarmee bedoeld.
In zijn nieuwjaarstoespraak van 1987 waren de toverwoorden van Hessing efficiëntere dienstroosters, kwaliteit van werk, rouleren en flexibiliteit. Specialisme weghalen waar mogelijk is zodat de meesten breder inzetbaar waren.
De roep om meer mensen of handhaving van de bestaande sterkte hoorde je op het ene moment en de bovengenoemde mogelijkheden weer op andere momenten. Ook van burgemeester Borrie die in een interview in het kader van zijn afscheid ronduit zijn minachting uitsprak over de bezuinigingsmaatregelen.

Enkele citaten uit het interview: 
"De inkrimping is volstrekt in strijd met de prioriteiten die er gesteld moeten worden hoewel ik wel denk dat er efficiënter gewerkt kan worden."
"Er wordt door de landelijke overheid teveel met het rode potlood gestreept"

"Als we zo doorgaan is het politievak naar mijn mening niet meer naar behoren uit te oefenen"

"Kamerleden zijn over het algemeen onvoldoende geïnformeerd over de situatie waarin de politie zich bevindt."

 

CONTRACTMANAGEMENT.

In 1987 werd er weer iets nieuws ingevoerd. Contractmanagement. Dit was een middel om het korpsbeleid te concretiseren. Het korps was al langer gewend aan cijfers mbt. personeel en financiën maar niet op het gebied van politiewerk.
Er waren tal van bezwaren onder de korpsleden. Het eigenlijke politiewerk, het product, zou niet in cijfers uit te drukken zijn. Vooral op het gebied van hulpverlening was dat moeilijk.
Toch waren er natuurlijk ook werkzaamheden die wel in cijfers te vatten waren.
Te denken viel aan:

  • Afgehandelde verkeersongevallen
  • (On)opgeloste misdrijven
  • Aantal aangehouden verdachten
  • Aantal opgemaakte processen verbaal
  • etc.

De cijfers zouden moeten helpen bij het maken van juiste beslissingen en dus niet direct moeten leiden tot beslissingen.

De doelen die men daarbij voor ogen had:

  1. Meer duidelijkheid; een district, afdeling of ploeg weet concreet wat er van hen verwacht wordt;
  2. Betere bijsturing; een district, afdeling of ploeg krijgt de mogelijkheid bij te sturen wanneer het contract niet gehaald dreigt te worden;
  3. Betere verantwoording; een district, afdeling of ploeg krijgt de mogelijkheid zich te verantwoorden voor de verrichte activiteiten;

In de eerste contracten, die door de drie districtschefs voor hun district met de korpschef werden ondertekend, werd niet alleen aangegeven welke productie zij voor het komende jaar wilden gaan leveren, maar ook wat ze dachten nodig te hebben om dat doel te behalen. Mensen, middelen en budget.

In de beginperiode moest alle informatie die nodig was om het contractmanagement te controleren op de juiste werking, handmatig worden bijgehouden door de zogenaamde ADO's van ieder district. Dat waren de Administratieve Diensten Ondersteuning. Een geautomatiseerd systeem moest nog ontwikkeld worden.

Het was natuurlijk niet zo dat, als er een contract was afgesloten, de rest vanzelf kwam. De contracten waren daar te abstract voor. De afdelingen moesten zelf aan de slag om (met het contract als kader) werkplannen te maken. Daarin gaf men aan hoe men de gestelde doelen wilde behalen.
Contractmanagement was een middel om binnen de politie bedrijfsmatiger met elkaar om te gaan.

  

TOP


In 1986 werd er in het Eindhovense korpsblad "Polivisie" een groot artikel gewijd aan het onderwerp politie en homoseksualiteit. Dat was onder andere naar aanleiding van een artikel in het Haagse korpsblad waarin stond geschreven dat de "Discussie over politie en homofilie voorlopig werd gesloten".
Naast enkele positieve reacties van de redactrice waren er ook negatieve zoals "Gezeur over homo's moet maar eens afgelopen zijn" en de vraag of de betrokken politiemensen er wel goed aan hadden gedaan om hun  probleem tot dat van 2000 anderen te maken.

De reden dat het nu in het korps Eindhoven bespreekbaar werd gemaakt was onder andere dat de schrijver van het artikel,  Joop de Jager die in 1983 als chef afdeling voorlichting was aangesteld(R), zich niet alleen hoefde te bedienen van anonieme politiemensen zoals dat in het Haagse korps was gebeurd.

Andere redenen om dit te doen waren:

  • het feit dat De Jager in het verleden nooit negatieve reacties gehad op door hem geschreven controversiële artikelen,
  • er bij het bekend worden van zijn voornemen om over dit onderwerp te schrijven onverwachte reacties waren losgekomen in de vorm van ongepaste grappen
  • dat hij eerdere stukken had gelezen over dit onderwerp die er niet om logen. Zo was eens een politieman in opleiding verzocht ontslag te nemen nadat hij bekend had gemaakt dat hij homo was.

Niet, zoals De Jager schreef, voor de oorlog maar in de tachtiger jaren. De jaren van tolerantie en vrijheid voor iedereen.

De Jager nodigde twee homoseksuele collega's uit om over dit onderwerp te praten.
Een van hen, Inspecteur Peter van Weert, vond dat je, als je iets wilde bereiken, dat niet anoniem moest doen. Hij vond de reacties op het voornemen van De Jager om over dit onderwerp te schrijven, genoeg aanleiding geven om het op deze manier te doen.

Het werd uiteindelijk een artikel waarin beide collega's heel open hun levensverhaal vertelden. Hoe ze waren opgegroeid, hoe ze op een bepaald moment tot ontdekking kwamen homo te zijn en hoe ze daar vervolgens binnen hun eigen kring (in het geval van Peter) mee naar buiten kwamen en wat voor problemen ze daar mee hadden.

De andere collega was daar nog niet aan toegekomen. Zelfs zijn ouders wisten het toen nog niet. Voor iemand van in de 20 is dat een behoorlijke belasting omdat er nu eenmaal bepaalde verwachtingen zijn zoals verkering krijgen etc.
Ook was het tijdens het werk een belasting omdat er vaak negatieve opmerkingen en grappen over homoseksualiteit werden gemaakt zonder dat men wist dat hij homo was.
Het constant verstoppertje spelen was moeilijk.
Ook het risico chantabel te zijn was niet denkbeeldig. Je kon tenslotte in het bijzijn van een collega die niets van je geaardheid wist, in contact komen met een verdachte die je uit het homo circuit kende.


Peter schreef tijdens zijn opleiding aan de Nederlandse Politie Academie een scriptie over Politie en homoseksualiteit ((ISBN10 9068390066 en ISBN13 9789068390063) die werd aangeboden aan een vertegenwoordiger van Binnenlandse Zaken.(links)
Toen hij in het korps kwam werken wist overigens niemand dat hij homo was. Er was ook niet naar gevraagd toen hij solliciteerde.
Na het gesprek kwamen beiden tot de conclusie dat het Eindhovense korps in het algemeen niet echt homo onvriendelijk was.

Uiteraard kende het korps niet alleen homoseksuele mannen maar ook vrouwen.
Ook die kampten natuurlijk met dezelfde moeilijkheden vanaf het moment het bij zichzelf ontdekken tot aan de coming out.
De politieorganisatie was een conservatieve, vrouwen in het korps waren een nieuw fenomeen. Bleek die vrouw dan ook nog lesbisch dan was dat volgens haar helemaal problematisch.
De geïnterviewde vrouwelijke collega kwam echter op een bepaald moment tot de conclusie dat het grootste probleem bij haarzelf lag. Ze was bang voor de reacties na een coming out en dat bleek achteraf helemaal niet nodig te zijn geweest.
Nooit heeft ze daarna tijdens haar werk problemen ondervonden vanwege haar geaardheid.
Ze wilde gewoon zichzelf zijn en wilde nooit tot een bepaalde categorie horen. Niet bij feministen of roze driehoek. Gewoon zijn wie ze was. En dan is het fijn als je in een tolerant korps werkt waar dat kan. 

 

TOP