Frans Kieft werd geboren op 11 oktober 1919.
Op hoge leeftijd vertelde hij regelmatig aan zijn kleindochters verhalen over vroeger. Over de oorlogstijd en zijn tijd bij de politie.
Zijn kleindochters zeiden dan regelmatig: "Opa. Je moet dat opschrijven".
Het kwam er nooit van. Tot 2002. Toen vertrouwde Frans (toen 83 jaar) zijn verhaal toe aan het papier waarna zijn familie besloot om daar een boekje van te laten drukken.
In 2017 mocht ik dat boekje kopieëren. Frans had toen inmiddels de respectabele leeftijd van 97 jaar bereikt.
Ik heb niet het gehele boekje hier weergegeven maar de delen die betrekking hadden op de oorlogs -en politieperiode.
De Marechaussee
Op aanraden van mijn vader solliciteerde ik bij de Koninklijke Marechaussee. Op 2 september 1940 moest ik mij melden in Apeldoorn. Voor iedereen was het nog een volledig verwarde toestand. In Apeldoorn wist men niet wat men met al die nieuwkomers moest doen. Na lang wachten werden ca. 20 man aangewezen voor Amsterdam. Toen wij daar aankwamen mochten er 10 blijven en de rest, waaronder ik, moest naar Wormerveer, alles op dezelfde dag.
Na een aantal weken kregen wij het marechaussee-uniform en weer enige weken later werd ik weer overgeplaatst naar Bussum. In het voorjaar van 1941 werd ik wederom overgeplaatst naar Amsterdam. De Duitsers wilden toch controle houden en stopten ons met ca. 120 man in de Tulpkazerne.
Wederom na een aantal weken werden allen ontslagen als marechaussee en werden ingedeeld bij de gemeentepolitie van Amsterdam.
Wij moesten wel in de Tulpkazerne blijven, maar we moesten weer van uniform veranderen.
Politie Amsterdam
ln Amsterdam hebben wij dikwijls voor moeilijke beslissingen gestaan. Alles wat wij daar moesten doen, ging in opdracht van de Duitse bezetters. De Duitsers gingen er hoe langer hoe meer toe over om allerlei mensen, waarvan zij dachten of vermoedden dat die tegen de Duitsers waren, te arresteren. Vooral de Joden in Amsterdam moesten het ontgelden. Vele Joden, totaal onschuldige mensen, gingen rechtstreeks met volle treinen naar de concentratiekampen in Duitsland. Telkens probeerden zij ons daarbij in te schakelen. In die tijd ontstonden er allerlei groepen, die sabotagedaden deden om het de Moffen zo moeilijk mogelijk te maken. Deze mensen lieten munitietreinen ontsporen, voor de Moffen belangrijke gebouwen op te blazen en kopstukken van die Moffen op straat dood te schieten. De Moffen probeerden telkens ons bij dit werk in te schakelen, maar dat lukte ze niet.
Om de Joden eruit te kunnen pikken, mochten zij alleen op straat komen met een op hun kleding genaaide "Davidsster", een gele 6-puntige ster van ca.10 cm. Om de Duitsers zo veel mogelijk dwars te zitten bij het vervoer van Joden naar de gaskamers in Duitsland, brak in het voorjaar van 1941 de beroemde "Februaristaking" uit. De conducteurs, machinisten en trambestuurders weigerden de trams en treinen te laten rijden, zodat er geen Joden meer naar de gaskamers werden vervoerd.
Onze groep (ca. 120 man) werd toen ingeschakeld bij het vervoer met de tram. Op iedere tram moesten toen 2 politiemensen meegaan en de trambestuurder dwingen om te rijden. Wij waren natuurlijk solidair aan die bestuurders en door ons soepel optreden kregen wij (gelukkig) geen tram in beweging. Bovenstaande is meer een stukje geschiedenis uit de oorlog, waarbij wij als politie nauw betrokken waren. De Moffen hebben ons echter nooit zodanig kunnen beïnvloeden, dat er van enige samenwerking gesproken kon worden.
De Duitsers probeerden toch wraak op ons te nemen met het volgende voorval. Ze lieten ons voor straf een mars maken van 40 à 50 km. Het was de gewoonte dat men tijdens een mars liederen zong. Dat deden wij dus ook. Op een gegeven moment gingen wij, het hele peloton, over op liedjes over ons koningshuis, zoals "Oranje boven" en "Leve de koningin". De commandanten bij dit peloton waren Duits gezind en hebben dit aan de Duitsers verraden.
Enkele dagen nadien kwamen er wat zeer hoge Duitse pieten (generaal). Van hen kregen wij een donderpreek. Zij zouden ons wel leren te gehoorzamen aan de door hen opgestelde regels. Wij kregen te horen dat wij gedurende drie maanden naar het strafkamp "Schalkhaar" nabij Deventer moesten. Tegen ons werd gezegd, dat het anti-Duits was, om op de verjaardag van de koningin zulke liederen te gaan zingen.
Wij gingen met 120 man naar het strafkamp "Schalkhaar". Daar hebben ze ons "afgeknepen" en gedrild. Het was in de maanden februari, maart en april, juist een periode van sneeuw en vorst. Iedere dag moesten wij uren in de kou marcheren, maar het ergste was het "robben".
Robben was op je knieën en ellebogen over de grond kruipen. Op een gegeven moment kregen we het commando "liggen". Toen we op de grond lagen kregen wij commando's "links mars mars" of "rechts mars mars". Het gehele veld waarop deze oefeningen plaatsvonden, lag vol met plassen.
‘s Morgens nog bedekt met een dun laagje ijs. We werden net zo lang gecommandeerd van links naar rechts, dat we dwars door de plassen kropen met de buik over de grond (modder). Na de eerste keer waren wij al doornat. Zij hielden dit vol tot aan de middag. Dit grapje van hen werd gedurende de drie maanden regelmatig herhaald. Enkele malen per week moesten wij 10 tot 15 km hardlopen door de bossen. Ik heb daar wel leren hardlopen.
Foto boven: Frans Kieft(r) in Schalkhaar.
klik op de afbeeldingen voor vergroting.
Boven: Overzichten van twee compagnieën uit Schalkhaar waarop, naast enkele andere politiemensen die in Eindhoven zouden worden geplaatst, ook Frans Kieft is vermeld.(2e Compagnie, 3e Sectie.) (bron: Archief Amsterdam)
Enkele van de later in Eindhoven gestationeerde politiemensen:
Jan Gelling(onderaan) 2e comp.-3e sectie
1e rij rechts: Hassing 2e comp.-3e sectie
1e rij 2e van rechts: Peppelenbos 1e comp.-3e sectie
1e rij 3e van rechts: Van Oosterom.2e comp.-3e sectie
Bovenste rij midden: Gerard van den Boom.2e comp.-3e sectie
In dat kamp zaten ook nog andere jongens, die kregen daar hun eerste opleiding. Die hadden zich bij de Duitsers aangemeld om politieagent te worden.
Die zaten daar niet voor straf, maar allen sympathiseerden met de Duitsers.
In totaal zaten daar ongeveer duizend man. Regelmatig werden er atletiekwedstrijden gehouden tussen onze groep en de rest.
Ik schreef al eerder dat ik daar had leren hardlopen. Ik deed mee aan de 100 en 200 meter sprint en werd op beide afstanden kampioen. De eerste weken dat wij daar waren moesten er regelmatig naar het ziekenhuis. Dit was gezien de omstandigheden niet verwonderlijk. Na die drie maanden waren wij nog steeds een eenheid, dus anti-Duits. Aan het einde van die drie maanden moest onze groep op de appelplaats komen. Daar verscheen de voor ons bekende Duitse generaal Rauter (hoofd van de gehele Nederlandse politie). Weer kregen wij in het Duits een geweldige donderpreek. Hij wilde dit "zootje" niet bij elkaar houden en er werden plannen gemaakt om andere plaatsen voor ons te zoeken.
Na enkele dagen kregen wij te horen dat de groep in vieren zou worden gedeeld. Er ging een groep naar Groningen, een naar Utrecht, een naar Arnhem en een naar Eindhoven. Zo kwam ik met nog 26 anderen op 18 juni 1942 bij de gemeentepolitie in Eindhoven terecht. Dit zou duren tot aan mijn pensionering op 1 november 1979.
Gemeentepolitie Eindhoven in bezettingstijd.
Boven: Het legitimatiebewijs van Frans Kief, getekend door de politiepresident Van Leeuwen.
Daar gingen wij weer met de hele groep met de trein naar Eindhoven. Voor het station stond een oudere politieagent (die stond daar altijd om de treinreizigers de weg te wijzen) aan wie we de weg vroegen naar het politiebureau. (noot webmaster: Volgens Gerard van den Boom was dit Jos Hennige). Het politiebureau was toen op de Grote Berg. Hij wees ons de weg, eerst links, dan rechts, dan weer links of rechts, maar in geen geval de goede weg. Nadien bleek dat hij dit opzettelijk had gedaan. Hij wist wel dat er in Eindhoven enkele jonge politieagenten bij zouden komen. Hij en ook de andere oudere collega's in Eindhoven dachten dat wij jongeren wel met de Duitsers zouden sympathiseren. Het tegendeel was het geval, vooral na wat die Moffen met ons hadden uitgevreten. Na enkele weken wisten ze wat voor vlees ze in de kuip hadden en konden we zeer goed met elkaar overweg. De leiding van de politie had voor onderdak gezorgd. Er was voor ons in het "gezellenhuis" aan de Deken van Somerenstraat een zaal ontruimd, daar konden wij slapen.
Dit was maar een noodoplossing. Iedereen ging toen op zoek naar een kosthuis zoals dat toen werd genoemd. Met behulp van een oudere collega vond ik toen een kosthuis bij de familie Tegenbosch in de Bennekelstraat 111.
Dit was een gezin met 2 kinderen. In ben daar tot ons huwelijk gebleven, ruim 11 jaar dus. Het gezin breidde zich steeds verder uit. Er waren inmiddels al 4 kinderen en ze was in verwachting van het 5e kind. Die vrouw is toen, zoals ze het noemden "in het kinderbed gestorven", ook de baby heeft het niet overleefd. Ik ben daar toen nog maar gebleven tot aan het huwelijk op 24 november 1953. Om een vergelijking met nu te maken: Ik betaalde fl.50,00 kostgeld voor eten, slapen, wassen en verstellen (sokken stoppen) per maand. Zo begonnen wij na enkele jaren Amsterdam met onze politiedienst.
Veel van deze diensten gingen in opdracht van de Moffen, zoals de bewaking van voor de Duitsers belangrijke objecten bv. gemeentehuis, gewestelijk arbeidsbureau, spoorwagons en verder alles wat met vervoer te maken had. Ook de arrestanten die door de Duitsers waren gearresteerd, werden door de politie bewaakt en verzorgd. Sommige arrestanten zaten soms maanden bij ons, vooral met de Joden die bij ons zaten hadden we medelijden. Vele van het hadden familieleden, Joden die door de Duitsers waren gearresteerd in het begin van de oorlog en die nimmer waren teruggekomen.
Om deze tijd waren de Duitsers nog minder streng en waren vrouwen die met een man van het Germaanse ras, wat de Duitsers en o.a ook de Nederlanders, waren gehuwd, vrijgesteld van deportatie naar Duitsland, zeg maar nog even vrijgesteld van de gaskamer. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het meermalen gebeurde dat zo'n meisje aan een agent vroeg "Wil je met me trouwen". Geen van de agenten is hier op in gegaan. Nog geen jaar later ging iedereen van Joodse bloede naar de gaskamer. Na de oorlog hebben wij in Duitsland enkele gaskamers in concentratiekampen bezocht. Ze gingen naar Duitsland in de waan verkerende dat ze daar te werk werden gesteld. Bij de ingang van het kamp stond: "Arbeit macht frei" . Maar na enkele dagen kwamen ze er wel achter.
Enkele bijzondere voorvallen gedurende de bezettingstijd in Eindhoven.
Met een collega waren wij in een café aan de Hoogstraat aan het biljarten. Plotseling hoorden wij een harde knal, liepen naar buiten en zagen in de richting van de Blaarthemseweg vuur en rook. Wij holden er heen en zagen dat er een vliegtuig was neergestort. Het pad waarover wij achterom naar onze woning gingen was toen niet bestraat en liep gewoon langs velden en wegen.
Die rij huizen van ons was ook nog niet gebouwd. Alles was toen open veld. De piloot lag toen half gedraaid om een boom in de tuin van Blaarthemseweg 55.
De piloot was al overleden. Wij haalden bij die piloot al zijn papieren uit zijn zakken en hebben deze via via opgestuurd naar Engeland, zodat de familie ingelicht kon worden over wat er was gebeurd.
De Duitsers deden dit niet altijd en lieten de nabestaanden in het ongewisse.
Het vliegtuig lag achter in het veld en de grond eromheen was bezaaid met rolfilms. Die vliegtuigen waren aanvankelijk met z'n tweeën en hadden foto's gemaakt van de Philipsfabrieken in Strijp.
Op die fabrieken stond toen luchtafweergeschut. (rechts) De vliegtuigen vlogen daarom zo laag mogelijk, dan hadden ze de minste kans om geraakt te worden.
Schuin tegenover ons stonden, wat nu die weiland is, huizen. Daar is dat vliegtuig doorgevlogen en kwam in het veld terecht waardoor de piloot eruit werd geslingerd. In het huis waar het vliegtuig doorheen vloog was een vrouw dood.
Kolentreinen
Gedurende de oorlogsjaren hebben de Duitsers naast honderdduizenden jonge mannen, alles wat bruikbaar en eetbaar was naar Duitsland gesleept, zodat er voor ons Hollanders weinig overbleef. Zo ging het ook met de brandstoffen, zoals steenkolen. Tin die tijd bestonden er alleen maar kachels, die met steenkolen gestookt konden worden, dus de mensen konden nog maar mondjesmaat aan kolen komen. Regelmatig reden er volle goederentreinen, waar de mensen als ze kans zagen, steenkolen jatten (Joods voor stelen). De Duitsers hadden dit ook door en bevalen dat er politiebewaking bij moest komen. De treinen kwamen via Tongelre op het raccordement (plaats waar treinen kunnen rangeren, van spoor verwisselen).
Daar werd toen permanente politiebewaking ingesteld. De machinisten waren Nederlanders en zaten ook in een complot. Als de treinen Eindhoven binnenreden, gingen ze langzamer rijden zodat er enkele mannen, met schoppen, op de trein konden klimmen en er zo heel wat af gooiden. Langs de kant stonden mannen en vrouwen met kinderen, die de kolen in zakken laadden, alles onder het toeziend oog van de politie. Wij, de goede politiemensen, zaten ook in dit complot en lieten dit allemaal toe. Wij lieten dit niet alleen toe, maar wij moesten ze soms helpen om op de trein te komen. Op deze manier is menigeen met een zakje of zak kolen naar huis gegaan en konden ze weer enkele dagen stoken. Per slot van rekening waren het onze eigen kolen, die de Duitsers eerst van ons gejat hadden.
Arrestanten naar Amersfoort
Een van de opdrachten die de Duitsers aan ons gaven was het wegbrengen van door hen gearresteerde mannen naar het kamp in Amersfoort. De Duitsers hadden het grootste deel van hun eigen mannelijke bevolking opgeroepen voor hun leger. Omdat hun industrie en landbouw door moesten gaan, zochten ze naar voornamelijk mannelijke werkkrachten in de door hen bezette landen en dus ook in Nederland. Als ze weer wat mannen hadden opgehaald, werden ze op het politiebureau in de cel gestopt. Zodra ze er zo'n 10 à 15 hadden, werden ze op transport gesteld naar het kamp Amersfoort en van daar brachten de Duitse soldaten ze zelf naar Duitsland waar ze in de landbouw of in fabrieken (voor het maken van oorlogstuig en wapens) te werk werden gesteld. Wij werden dus belast met het wegbrengen naar Amersfoort.
Op zekere dag hadden ze weer 1-5 jongens en mannen bij elkaar. Die werden 2 aan 2 geboeid. Voor het wegbrengen gingen er 10 politieagenten mee om ze te bewaken onder leiding van een commandant (Transportführer) en.........dat was ik. We liepen vanaf het politiebureau, dat toen aan de Grote Berg lag, dwars door de stad naar het station. Veel familieleden zoals moeders, verloofdes of echtgenotes, hadden te horen gekregen dat hun familielid op die dag weggebracht zou worden. De arrestanten mochten in geen geval contact hebben met hun familieleden en dat was mijn verantwoording als commandant Transportführer zoals de Duitsers het noemden. Je voelt wel aan dat al die familieleden door de stad (waar het barste van de Duitse soldaten) met onze groep meeliepen.
Diverse lieve woordjes en groetjes werden over en weer geroepen. Dit was ook ten strengste verboden. Op een gegeven moment liet ik de groep "halt houden" en sprak tot de familieleden dat dit voor de begeleidende politiemensen, maar vooral voor mij, als commandant, zeer gevaarlijk was. Tegen de familie zei ik toen dat ze door moesten lopen en dat ze dan in het station even vlug afscheid konden nemen. Daar stemden zij mee in. ln het station werden nog vlug wat kusjes gegeven en handen geschud. Toen was het afscheid daar, dat dacht ik tenminste, want wat schetste mijn verbazing, toen wij met onze arrestanten in een lege voor ons gereserveerde coupé zaten, zat de gehele familie, waar we zojuist afscheid van hadden genomen, in de coupé ernaast. De trein reed nog niet in Best of de gehele familie zat bij ons in de coupé. lk heb de boeien af laten doen zodat ze elkaar een knuffel konden geven. lk wist dat wij in Utrecht over moesten stappen voor de trein naar Amersfoort. De familie werd hierop door mij attent gemaakt en ik vroeg ze toen beleef het afscheid nu definitief te maken, omdat het anders voor mij te veel risico's bracht. Ze gingen hiermee akkoord en er werd weer afscheid genomen. Wij stapten toen over in de trein naar Amersfoort, waar bleek dat de gehele familie ook in die trein zat. ln deze trein zaten veel Duitse soldaten, dus ik kon het risico niet nemen ze weer bij elkaar te laten zitten.
In Amersfoort aangekomen, moesten wij lopend naar het kamp. Dit was nog ruim een half uur lopen. Vanuit het station moesten we dwars door de stad. Buiten gekomen liep de helgroep familie weer met ons mee.
Ik wilde toch wel van de familie af. lk vertelde ze toen dat wij vlak voor het kamp door een stuk bos moesten en dat ze dan daar voor het laatst afscheid konden nemen. De hele groep liet ons tot aan het bos met rust. Sommigen wilden de familie nog kussen, anderen moesten plassen en er was er ook nog een bij die nog zeer nodig een hoopje moest maken. Dit kon allemaal moeilijk met de boeien aan. De boeien hebben we toen af laten doen, zodat ieder even vrij was. Juist op het moment dat de hele groep arrestanten en de familie door elkaar liep, anderen 25 meter bij ons vandaan stonden te plassen of een hoopje te maken, kwam de kampcommandant, begeleid door 10 à 15 Duitse militairen in open Volkswagens aangereden.
Het was Joseph Kotälla.(links) (Noot webmaster: Kotälla was niet de kampcommandant maar hoofd van de administratie van het kamp) I
k voelde meteen dat deze situatie hopeloos was.
Die commandant ging in zijn auto staan, zijn hand in zijn jasje gestoken (à la Napoleon) en riep met zeer luide stem "wie is de Transportführer?".
lk liep toen naar hem toe, ging in de houding staan en meldde mij: "Wachtmeester der staatspolitie Kieft belast met een transport arrestanten van Eindhoven naar kamp Amersfoort"
lk kreeg van hen meteen een slag in mijn gezicht (goed dat ik hem niet teruggeslagen heb) en moest in één van de begeleidende auto's gaan zitten.
In de auto namen ze al mijn papieren af, evenals mijn pistool, handboeien en gummistok.
De gehele groep, de politie, familie en arrestanten werden door die Duitsers omsingeld en naar het kamp begeleid.
De hekken klapten achter ons dicht en daar zaten wij dan. De arrestanten werden daar naar een andere ruimte gebracht, die zagen we niet meer terug.
ln een groot kantoor moest ik mijn verhaal vertellen hoe dit transport verlopen was met alle vrouwen achter mij. Die waren natuurlijk hartstikke zenuwachtig, een paar vrouwen zeiden zacht tegen mij of ik een goed woordje voor ze wilde doen. Mijn antwoord was toen, dat ik eerst moest zien dat ik zelf weer uit het kamp kwam. Weer kreeg ik een slag in mijn gezicht en er werd mij gevraagd wat ik tegen die vrouwen had gezegd. Mijn antwoord aan hem was: "ik moet eerst zelf zien dat ik eruit kom". Na nog wat gepraat werden mijn begeleidende collega's en de familie uit het kamp gelaten. lk mocht niet mee. Mijn uniformjasje moest ik uit doen en werd door een Mof begeleid naar de toiletten, niet dat ik zo nodig moest, maar ik moest die toiletten (van de gevangenen) schoonmaken. Toen ik dat een aantal uren had gedaan, moest ik weer bij de commandant komen, kreeg nog eens de volle laag, kreeg al mijn spullen weer terug en mocht naar huis, met van hem de mededeling dat ik er zo niet vanaf was. Ze zouden mij over enkele dagen weer op komen halen voor een wat langer verblijf in het kamp. Daar ging ik dan in mijn eentje na een heel bewogen en "gezellige" dag terug naar Eindhoven. Dat ze mij over enkele dagen weer op zouden komen halen daar was ik niet bang voor. Als ze dat echt van plan geweest waren, hadden ze me niet laten gaan.
Het vorige hoofdstuk ging over het wegbrengen van arrestanten. Na enkele jaren oorlog kwamen de Duitsers hoe langer hoe meer mannen te kort om te werken in hun eigen land. Wij moesten ook wel eens mensen ophalen, eerst moet ik vertellen dat wij regelmatig gedurende de nachtelijke uren met lijsten met namen en adressen van mannen die we op moesten halen op pad gingen. Nimmer werden er door ons mannen aangehouden. Die lijsten met namen werden door de Duitse S.D. "Sicherheidsdienst" samengesteld. Van goede zijde kregen wij te horen dat de Duitsers regelmatig "handlangers" van hen op die lijsten zetten, als je dus bij iemand binnen kwam, was onze eerste vraag: "jullie Jan, Piet of Kees is zeker niet thuis, want wij moeten hem voor de Duitsers arresteren." De eerste reactie van het meisje of de moeder was voor ons meestal veelbetekenend. Je begrijpt wel dat dit voor ons een heel gevaarlijke onderneming was. Als diegene die opgehaald moest worden toevallig een "handlanger" van de Duitsers was en je nam hem niet mee naar het bureau, dan ging je zelf de volgende dag naar een concentratiekamp in Duitsland.
Nu mijn voorval dat me het meest is bijgebleven.
Met een collega, die te vertrouwen was, gingen we weer met zo'n lijst op pad o.a. naar de Mathildelaan. Na aanbellen werd de deur geopend door een meisje. Door mij werd toen verteld wat het doel van ons bezoek was. Tegen haar zij ik toen: jullie......(naam vergeten) is zeker niet thuis? Dit heb ik nogmaals herhaald: Hij is zeker niet thuis? Het antwoord was toen: ja-nee-ja. Na dit antwoord wisten wij genoeg, hij was dus thuis. Wij liepen met haar naar boven en zeiden dat we gingen zoeken. Wij zagen al vlug in de slaapkamer dat de kussens op bed door 2 personen waren beslapen. Tegen haar heb ik toen gezegd dat ze het bed beter op moest maken en geen schoenen onder het bed moest zetten. (daar zaten wel zijn voeten in) Zij begreep wel dat wij wisten dat hij er was, zij begon heel hard te huilen en vloog mij om mijn nek. Dit was voor ons het beste teken, dat haar vriend geen handlanger van de Moffen was. Wij zijn toen onder dankbetuigingen vertrokken naar wat volgende adressen. Maar wij kwamen wel met lege handen terug op het bureau.
Ook heb ik nog een leuk verhaaltje over "arrestanten bewaking".
Regelmatig kwam het voor, dat arrestanten die bij ons in de cel zaten, simuleerden dat ze ziek waren, zodat ze naar het ziekenhuis moesten voor onderzoek. Een heeft het gepresteerd om zijn eetlepel door te breken en beide delen door te slikken. Dit heeft dezelfde man wel een keer of 5 gedaan. Hoe het met hem is afgelopen is mij niet bekend.
Een ander geval dat mij is bijgebleven is de zoon van de procureur generaal (hoge justitie ambtenaar uit Den Bosch) die voor een of andere kwaal in het Binnenziekenhuis was opgenomen. Deze arrestant moest door ons dag en nacht bewaakt worden. Wij spraken veel met die knul. Na enige tijd wist hij (van ons gehoord) wie de goede en wie de slechte politieagenten waren. Wij wisten dat hij als hij de kans had, zou vluchten. Wij hadden met hem wel een deal gemaakt, hij zou niet vluchten tijdens de bewaking van een goede agent. Als wij de bewakingsdienst hadden, gingen wij voor 8 uur naar het ziekenhuis. Voor ons was de mooiste dienst gedurende de nacht van 22:00 tot 06:00 uur. Eerst gingen we een poosje met hem zitten praten, ook wel eens een potje dammen, dan gingen we samen wat in de gang lopen (hij was geopereerd) om te kijken of hij voldoende was aangesterkt. Tegen de nacht maakten de zusters wat eten en drinken voor de arrestant en mij klaar, reden een bed voor mij op de gang en ik ging rustig liggen slapen, vertrouwende dat hij niet de benen zou nemen. Kort erna had ik weer dienst in het ziekenhuis en alles was daar weer zoals vanouds. ln een gesprekje vroeg ik aan hem hoe het met zijn gezondheid was gesteld. Zijn antwoord was: "ik ben gereed om te vluchten". lk wist dat de nacht na mij een "foute" agent de bewaking had. ln die nacht is hij ook gevlucht. Hoe het met hem is afgelopen is mij niet bekend.
Bombardementen op Eindhoven
Meermalen zijn er in Eindhoven gedurende de oorlog vliegtuigen neergestort, tijdens bombardementen op de Philipsfabrieken. Daar hadden wij als politie zeer veel werk aan.
Het bombardement op St. Nicolaasdag is mij het beste bijgebleven. Er zijn toen veel bommen op de Fellenoord gevallen, nabij de toenmalige spoorwegovergang, waar nu de tunnels zijn.
lk heb toen uren op de overweg gestaan om het verkeer te regelen.
Veel zwaar gewonden en doden moesten worden vervoerd.Door al die drukte kon ik niet worden afgelost, omdat al het personeel reeds was ingezet.
Mijn pech was dat ik juist die dag nieuwe laarzen aan had, waardoor ik vanwege het lange staan, pijn aan mijn voeten kreeg.
Toen een oude agent die enkele uren naar huis mocht om wat te eten langs kwam, vroeg ik hem of hij mij een poosje af kon lossen om andere schoenen aan te doen.
Dit deed hij. Toen ik na ca. 1/2 uur terugkwam zag ik hem nog juist met de ziekenauto vertrekken. Door de zeer harde wind was er een brancard van een ziekenwagen gewaaid boven op zijn neus.
Hij was bewusteloos en had een gebroken neus. Heb ik toen even geluk gehad.
Bevrijding in zicht
Inmiddels is het september 1944 geworden. Er gingen elke dag geruchten dat de bevrijders in aantocht waren. België zou al bijna helemaal bevrijd zijn en ook Breda en Tilburg. lk had toen juist een lang vrij weekend en ging met de trein zoals gebruikelijk naar huis in Heemstede. De andere dag, 18 september 1944, was Eindhoven bevrijd. Doordat ook de bruggen over de grote rivieren, Rijn en Maas, waren gebombardeerd, was het onmogelijk om terug te keren naar Eindhoven. De hoop was dat de rest van Nederland ook spoedig bevrijd zou worden. Dit viel echter tegen. De rest van Nederland moest nog wachten totdat de Duitsers capituleerden (zich overgaven) in mei 1945. De bevrijders, zo werden de Engelsen en Canadezen toen genoemd, kregen veel meer tegenstand dan ze hadden verwacht. De Duitsers werden aanmerkelijk lastiger dan voorheen.
Iedereen kreeg toentertijd "bonkaarten". Daarmee kon je dan op gezette tijden, tegen inlevering van een bon, levensmiddelen zoals aardappelen, brood, vlees en noem maar op krijgen. Praktisch alles was alleen met een bon te krijgen, ook rookwaar. Heel veel levensmiddelen werden door de Duitsers versleept naar hun eigen land. Ook werden gas en licht regelmatig afgesloten. Toentertijd waren er nog geen gaskachels. Alle kachels werden gestookt met kolen of hout, zodat men ook bijna niet aan kolen of hout kon komen. Nabij onze woning was redelijk veel bos. Soms gingen wij, mijn vader, 2 broers en ik met zagen en kapbijlen het bos in, kapten een redelijk dikke boom en sleepten hem aan stukken naar huis, zodat we weer een poosje konden stoken. Meestal hadden wij in ons varkenshok 4 à 5 varkens. Meestal schoot ik ze met mijn dienstpistool dood en de slager (die aan de overkant van de straat woonde) heeft het varken verder geslacht. Daarnaast hadden wij soms 40 à 50 konijnen, die allen via onze magen zijn verdwenen. ln die acht maanden dat de rest van Nederland op zijn bevrijders moeten wachten is er vooral in Noord- en Zuid-Holland heel veel honger geleden. Wij zelf, gezien het vorenstaande, hebben nooit honger geleden, vooral ik niet. Mijn vader, ook bij de politie, kwam regelmatig bij een boer in de Haarlemmermeer. Hij wist dat daar een verzetsgroep zat ter bescherming tegen de Duitsers, van de Haarlemmermeer. De Haarlemmermeer is drooggemalen door 3 stoomgemalen nl. de Leeghwater, de Lijnden en de Cruquius. Men was bang dat de Duitsers één van die drie of desnoods alle drie de stoomgemalen in de lucht zouden laten vliegen. Dit zou tot gevolg hebben dat de hele Haarlemmermeer enkele meters onder water zou lopen. Veel mensen zouden dan verdrinken plus dat dit dan een groot obstakel zou zijn voor de bevrijding van Noord-Holland. Mijn vader heeft het toen zo geregeld dat ik mij bij die groep heb aangesloten. Bij die boer, met een groot gezin, ben ik toen z.g. ondergedoken, zodat ze thuis weer een kostganger kwijt waren. Die verzetsgroep bestond uit ca. 30 personen, die allen bewapend waren met geweren, karabijnen en een mitrailleur. Regelmatig hielden wij oefeningen op de "deel"(dorsvloer) bij die boer. Wij kenden elkaar alleen bij de voornaam (die ook nog vals was). De bedoeling van dit laatste was, dat als ze een van die groep zouden snappen, ze elkaar dan niet konden verraden. Nadat ik mij bij de politie in Heemstede had aangemeld, ben ik het gewone dienstschema gaan draaien d.w.z. vroege dienst, middagdienst en nachtdienst. In de morgen- en middaguren dat ik geen dienst had, werkte ik gewoon met hun oudste zoon op het land in de bieten (veevoer) en aardappelen, ook hielp ik veel met het uitdelen van brood. De boerin sneed elke dag een paar hele grote, eigen gebakken broden, stuk. Hongerige mensen uit Haarlem, maar vooral uit Amsterdam kwamen aan de deur om brood vragen. De meesten die aan de deur kwamen, waren vrouwen met kinderen. Soms hadden ze een zak meegenomen waar ze die snee brood indeden, soms op weg naar de volgende boer. We dachten "alweer een goede daad verricht".
Die boerin heeft het uitdelen van brood, op deze manier, stopgezet, toen we er lucht van kregen (werd verteld) dat sommigen met hele tassen brood teruggingen naar Haarlem of Amsterdam en daar het brood per snee verkochten voor minstens fl. 5,00. Toen hebben we een regeling getroffen dat ze alleen brood kregen als het ter plaatse werd opgegeten. Soms kregen de moeders toch nog wel eens een sneetje brood mee naar huis voor de achterblijvers. En wij maar hopen dat dit niet gelogen was.
Rogge-tarwe halen in Haarlemmermeer.
Mijn vader had op 3 plaatsen een stuk land waarop hij aardappelen, groenten en suikerbieten kon verbouwen. Dit was voldoende voor het gehele gezin. Maar koren om zelf brood te bakken hadden we niet voldoende. Pa maakte een plan om met 4 personen (pa, Henk, Wim en ik) in uniform de Haarlemmermeer in te gaan. Broer Wim was ook bij de politie in Haarlem. Henk (oudste broer) kreeg een uniform aan van pa. ln de Haarlemmermeer gingen wij 2 aan 2 de boeren af. Bij sommige boeren kregen we wat en bij anderen niets. Wij hadden ook een grote juten zak bij ons waar wij de voorraad in ledigden. De grote zak verstopten wij in een slootkant, zodat wij telkens met lege handen bij de volgende boer aankwamen. Dit deden wij totdat de juten zak zeker met 20 à 25 kg vol hadden. Met ons grote gezin konden wij weer een poosje vooruit. Wij moesten dit wel doen omdat het brood dat alleen op bonnen verkrijgbaar was voor ons gezin veel te kort was.
Veel mensen hadden ontdekt dat tulpenbollen "eetbaar" waren. Rondom Heemstede is een groot bollengebied. Om niet van honger te sterven hebben veel mensen in Noord-Holland bloembollen i.p.v. aardappelen gegeten.
De Duitsers hadden wel in de gaten dat ze de oorlog aan het verliezen waren. De bevrijders kwamen steeds dichter bij. Hoe sneller ze naderden des te vervelender werden ze. Eten was er bijna niet meer te krijgen en er kon geen man meer veilig over straat lopen. Velen werden er toen opgepikt en naar Duitstand getransporteerd. Waar wij woonden in Heemstede heette het ,,de Glip,,.
De Glip bestond uit zo'n 150 huizen. Meermalen werd de Glip aan 2 zijden afgezet met soldaten, bewapend met mitrailleurs. Niemand kon dus meer vluchten. De soldaten gingen de woningen binnen om te kijken of er nog mannen waren. Bij ons waren er meestal nog wel 4 of 5 thuis, die kropen dan in een speciaal, door pa gemaakte, kast, waardoor ze ogenschijnlijk bij de buren terecht kwamen. Als je de deur naar die kast niet wist te zitten, zag je hem niet, zo had pa die deur behangen. Bovendien stond voor die deur een grote kledingkast.
De Moffen zijn meermalen binnen geweest, terwijl er 7 in die kast zaten, maar nooit iemand gevonden. Beneden was een hal met 2 overvolle kapstokken die vol jassen hingen. Ze vroegen wel eens van wie die jassen waren. Mijn moeder zei toen ,'ik heb 7 zonen die jullie allemaal hebben opgepikt en mee naar Duitsland genomen". Daar hadden ze geen antwoord op en vertrokken. Soms kregen wij van te voren bericht dat er weer een razzia (politionele drijfjacht) op de Glip zou worden gehouden. Als ze tijdig bericht kregen, gingen ze vlug naar een op de Glip staande molen, waar een grote ruimte (1/2 meter hoog) onder de vloer was. Als de Glippers er in zaten, maakten ze de ingang dicht met zakken meel. Soms kwamen die Moffen binnen, maar de molen draaide gewoon door en het personeel begon extra met meelzakken te smijten. Die Moffen gingen soms met witte uniformen naar buiten. Soms duurde het bijna een hele dag dat de Glip afgesloten bleef. Mijn moeder maakte wel eens een grote pan erwtensoep, die door zuster Diel naar de molen werd gebracht. ln zo'n ondiepe ruimte soep liggen eten is wel goed voor de honger, maar niet goed voor de gevolgen. Na verloop van tijd heerste er een zeer vreemde lucht onder de molen. Henk vond het heel vervelend dat hij daar de schuld van kreeg. Gezien al het vorenstaande vond pa het toch gevaarlijk zoveel zonen thuis te houden. Hij heeft toen gezocht naar een onderduikadres voor broers Wim en Heel. Hij vond er een bij een bakker in Oss. Nu was de raag voor pa: "Hoe krijg ik de jongens daar?" Hij heeft toen een vervalst arrestatiebevel laten maken waarop stond dat Wim en Heel door de Duitsers waren gearresteerd en moesten worden overgebracht naar Duitsland.
Daar vertrok pa in zijn politie-uniform met zijn 2 zonen voorzien van valse papieren met de trein richting Oss. ln de trein werden ze door soldaten gecontroleerd. De papieren werden in orde bevonden. Zo kon hij ze op het onderduikadres in Oss afleveren. Na enige tijd kregen we bericht dat Heel geweldige heimwee had. Pa heeft hem toen, wederom met vervalste papieren teruggehaald.
ln Oss werden ook regelmatig razzia's gehouden. Het huis van de bakker stond op de dijk. Als de Duitsers kwamen zagen ze ze in de verte aankomen. Op die dijk stond ook een transformatiehuisje (voor elektriciteit). Daar gingen de onderduikers dan in. Op een late avond (pikkedonker) zagen ze mensen met lampen aankomen en dat bleken Duitsers te zijn. Ze zijn toen gevlucht naar de Maas. Toen de Duitsers steeds dichterbij kwamen, is Wim, gekleed en wel, in die snelstromende Maas gesprongen en naar de overkant gezwommen. Hij heeft het er levend afgebracht. Van die andere jongens heeft Wim gehoord dat ze zijn opgepakt. Hij heeft nooit meer iets van ze gehoord. Thuis hadden ze al ca. 1,5 jaar niets meer gehoord van Wim. Toen de oorlog was afgelopen, liet moeder iedere nacht de achterdeur open. Zij dacht als Wim soms thuis zou komen, kon hij er altijd in. Toen de oorlog was afgelopen was ik ook weer thuis, want langer bij die boer te blijven, had geen zin meer. Op een morgen kwam moeder huilend en gillend naar boven en zei: "Kom toch eens beneden kijken wie er is". Wim was inderdaad thuis gekomen, trof de achterdeur open. Hij dacht: ik zal ze midden in de nacht mar niet wakker maken en ging rustig in de kamer op de divan liggen slapen. Zo vond mijn moeder haar zoon weer terug.
Zoals ik al eerder schreef, was er zo goed als geen eten meer te krijgen en op den duur ook geen elektriciteit meer. Wij hadden thuis alleen maar stroom nodig voor de verlichting. Andere elektrische apparaten hadden wij niet of bestonden toen nog niet, zoals bv. elektrische kachels, t.v., video, scheerapparaten, wekkers enz. Kaarsen waren ook niet of nauwelijks te koop.
Wat moest je dan in de winter zonder licht doen? Pa had ook daar weer iets op gevonden. Hij maakte van een oude fiets een constructie met een voorwiel en een niet al te ongemakkelijk zitje. Op het voorwiel zette hij een fietsdynamo en een fietslamp. Als wij dan om beurten op die stellage z.g. gingen fietsen, hadden we toch weer wat licht. Regelmatig werden wij door de, op dat moment, niet fietsers aangespoord "een beetje door te fietsen", want ze zagen bijna niets. Voor de jongeren die dit lezen, moeten maar eens een vergelijking maken tussen de toestand van toen en nu. Overal zitten stopcontacten, knopjes, schakelaars en je hoeft maar te draaien of te drukken en je hebt warmte, licht, beeld, geluid, enz. Bovendien zitten er in de vrieskasten nog voor dagen voedsel. Ik geloof dat het voor een mens helemaal niet zo slecht is eens zo één periode mee te mogen maken.
Razzia's in Putten
De laatste oorlogsmaanden kwamen er bijna dagelijks berichten over de Engelse zender (radio Oranje). Vele berichten waren in code, dus alleen te gebruiken voor speciaal opgeleide mensen. Daarom hadden de Duitsers bevolen dat een ieder zijn radio in moest leveren. Als straf stond hierop "verbanning" naar Duitsland in een kamp. Bij ons thuis hadden we de radio niet ingeleverd. Regelmatig kwamen er berichten door dat de oorlog niet meer zo lang zou duren. ln een van deze berichten (vanuit Engeland in het Nederlands) hoorden wij dat er in Putten (geboorteplaats van pa) een hoge Duitse generaal was doodgeschoten. Alle mannelijke Puttenaren boven de 18 jaar die ze te pakken konden krijgen, gingen naar een concentratiekamp in Duitsland. Het waren er vele honderden, waaronder een broer van pa en twee neven. Geen van hen is teruggekomen.
Ik schreef al eerder dat de laatste oorlogsmaanden voor vele mensen hopeloos begonnen te worden, vooral voor de mensen uit de grote steden, Zoals Rotterdam, Den Haag, Haarlem en vooral Amsterdam. Ik deed die maanden nog steeds dienst in Heemstede. Regelmatig kwamen er wat oudere mensen met een handkar door Heemstede om bij de boeren in de Haarlemmermeer om wat eten, zoals aardappelen en koren te vragen. Die mensen moesten dan nog met die handkar lopend richting Den Haag (ca.40 km). Wij als politie maakten wel eens een praatje met die mensen. Sommigen vertelden ons dat ze al eerder door de Duitsers waren aangehouden en dat ze dan soms meer dan de helft of alles weer van hun kar hadden gepikt, zodat zij na enkele dagen, en soms nachten, nog een voorraadje voor een paar dagen over hadden. Ook hebben wij een enkele maal een dode op die handkar zien liggen, gestorven aan honger en uitputting.
Vlak nabij onze woning in Heemstede woonde ook een kleine boer. Daar had hij ook een grote hooiberg waar die "etenhalers" wat gingen rusten. Sommigen stierven daar ook van hoger en uitputting.
Noot webmaster: Op de website van de weggevoerde mannen uit Putten staan de familieleden van Kieft vermeld. Het betreffen Harmen, Wiilem en Wouter Kieft. Bijzonderheden over hen kun je vinden op die website door de naam Kieft in te voeren bij de zoekfunctie..
Einde oorlog zeer nabij.
De tijd liep al naar mei 1945 en de stroom geruchten zwelde steeds aan. Onze bevrijders zouden zeer nabij zijn. De geruchten gingen dat Hitler met zijn trawanten zelfmoord hadden gepleegd. Dit bleek later ook waar te zijn. De Zweden (waar geen oorlog is geweest) hadden vernomen, dat in Nederland duizenden mensen van honger stierven. Zij hadden aangeboden om met vliegtuigen boven Nederland zakken meel om brood te bakken, te droppen. Dit was een hele organisatie. Ze moesten natuurlijk toestemming van de Duitsers hebben om niet het risico te lopen, uit de lucht te worden geschoten. Die toestemming werd gegeven, droppingplaatsen werden gevonden en het feest kon beginnen. ln de Haarlemmermeer nabij Schiphol was ook een droppingplaats. Bij de boer waar ik nog steeds verbleef, konden wij de vliegtuigen aan horen komen. Met het hele stel zijn we toen op de schuur geklommen, zodat wij in de verte de vliegtuigen konden zien en ook dat er iets werd uitgeworpen. Het duurde nog enkele dagen voordat dit meel over diverse plaatsen was verdeeld en brood ervan was gebakken. Haarlem had ook een voorraad meel gekregen. Wij van de politie Heemstede werden ook ingeschakeld bij de uitdeling van dit brood. Ik heb nooit meer zoveel huilende mensen bij elkaar gezien.
Enkele dagen later kwam er in de haven van Heemstede een schuit met aardappelen binnen. Ook bij die uitdeling heb ik geassisteerd. Op 15 mei 1945 hebben de Duitsers zich overgegeven, dus gecapituleerd. Einde oorlog, maar nog niet einde van alle ellende. Doordat Duitsland capituleerde, bleven alle militairen in de plaats waar ze gelegerd waren. In de straten liep het nog vol soldaten. Onze bevrijders kwamen pas in Heemstede na enkele dagen. In de oorlog hadden toch een aantal Nederlandse meisjes een relatie aangeknoopt met Duitse soldaten (onze vijand). Een groot aantal jonge jongens die ondergedoken geweest waren, kwam voor de dag. Ze probeerden sommige meisjes te pakken te krijgen om ze voor straf helemaal kaal te knippen, zodat de mensen konden zien dat ze een relatie hadden gehad met een Mof. Juist voor het politiebureau in Heemstede waren enkel jongens bezig zo'n griet kaalte knippen, toen er juist een Rus (in Duits uniform) langs kwam. Hij trok zijn pistool en schoot een van die jongens neer. Pa stond toen met een collega vanuit het bureau naar buiten te kijken. Toen ze dit zagen, renden ze naar buiten om die soldaat te arresteren. Die soldaat schoot toen op die collega van pa, die zwaargewond werd. Pa pakte toen zijn pistool en schoot die soldaat ter plaatse dood. Toen zaten ze te kijken met een dode Duitse soldaat, terwijl onze bevrijders er nog niet waren. Ze hebben toen het lijk tussen een hoop rommel in het bureau verstopt. Die collega van pa, die zwaargewond was, is na enkele weken aan deze verwonding gestorven. Die soldaat die door pa werd doodgeschoten, was een aanvankelijk door de Duitsers in Rusland gevangen genomen Russische soldaat.
Die gevangengenomen soldaten werden overgebracht naar Duitsland. Zij werden daar zeer slecht behandeld.
Ze zouden een betere behandeling krijgen als ze met de Duitsers mee zouden vechten, wat duizenden gedaan hebben. Mijn taak bij die boer in de Haarlemmermeer (bescherming van het stoomgemaal) zat er op. Voor mij brak de tijd aan om terug te keren naar Eindhoven, naar mijn oude kosthuis in de Bennekelstraat 111.
In Heemstede lieten ze me nog niet gaan om de volgende reden: toen de Duitsers de oorlog verloren hadden, gingen ze allen terug naar hun land. Veel Nederlanders die met de Duitsers geheuld (mee samengewerkt) hadden. Trokken met die Duitsers mee, met achterlating van hun hele huisraad. Onder leiding van een politieman moest alles geïnventariseerd worden. Daar had ik nog enkele weken werk mee. Toen dit karwei geklaard was, ging ik weer terug naar de politie in Eindhoven.
Terug in Eindhoven
Eindelijk brak er voor mij als politieagent een normale en rustige tijd aan. Gedurende de oorlog was er regelmatig iets speciaals, maar nu gebeurden er vrijwel alleen normale dingen. Op 2 juni 1945 kwam ik voorgoed in Eindhoven. Al vlug werd ik overgeplaatst naar een bijzondere afdeling van de politie, waar ik 4 jaar bij heb gezeten. lk deed toen altijd dienst in gewone kleren (geen uniform). Wij controleerden o.a. op drankverkoop in cafés en danszalen.
Na de oorlog werd er heel veel gedanst. Er was een regel dat meisjes (voor jongens gold dat niet) onder de 18 jaar niet in die danszalen mochten komen. Hier moesten wij op controleren. De meeste meisjes hadden geen papieren bij zich. Wij moesten maar gokken hoe oud ze waren. Er werden er dus maar heel weinig naar huis gestuurd. Ook een van die zaken waar wij regelmatig controleerden was de "harmoniezaal" gevestigd in pand Hoogstraat 310. Daar werd ook iedere zaterdag en zondag gedanst. Daar had ik al meermalen een niet onaardig meisje achter de bar zien staan. Dit was de dochter van de baas. Zij was toen 18 jaar, anders mocht zij in hun eigen zaak ook niet helpen. lk was nog steeds een vrijgezelle jongen van 28 jaar. Ik had al meermalen gedacht, dat meisje lijkt mij wel iets. Het was het jaar L948 en het was kermis in de stad. lk zat nog steeds in het kosthuis en vervelde mij. Ik dacht, ik ga maar eens naar de stad fietsen, maar daar was ik het ook vlug zat en fietste weer terug naar huis. Mijn route was langs café "de Harmonie". Daar stonden de deuren open en er was volop muziek. Bovendien zag ik een collega daar zitten, die ook regelmatig mee op danscontrole ging. Wat ik buiten dienst nog nooit had gedaan, ik ging het café in en dronk zowaar een glaasje bier. Ik raakte met mijn collega aan de praat voornamelijk over dat meisje achter de bar, de dochter. Hij kende haar al veel langer en roemde haar de hemel in. Ze was knap, dat zag ik zelf ook wel, ze was lief, dat heb ik later ook ondervonden en volgens hem was ze nog een vrij meisje. Ik heb toen de stoute schoenen aangetrokken en vroeg haar ten dans. Het klikte onmiddellijk en vroeg nog een paar keer om te dansen. Op het eind van die avond maakten wij een afspraakje om een van de volgende dagen een eindje te gaan fietsen. Zo is het gekomen en we fietsen nu nog. Wij hebben dit volgehouden tot 24 november 1953 de dag dat wij in het huwelijk traden met een afsluitend feest in de Harmoniezaal. Op het moment dat ik dit zit te schrijven hebben we er precies 49 jaar opzitten. Nu dus op naar de "50" en hopelijk hebben wij met z'n alleen weer een mooi feest.
lk schreef hiervoor al dat ik 4 jaar bij de zogenaamde burgerdienst heb gezeten en ook nog half jaar bij de recherche. ln 1955 werd ik brigadier en in 1966 adjudant. Dit waren beiden leidinggevende functies, zodat ik gedurende de laatste 24 dienstjaren geen normale "straatdienst" heb gedaan.
Toch nog enkele te memoreren gevallen.
Iedere grote vereniging had zijn eigen vakbond, die de belangen van zijn leden moest behartigen. De Katholieken hadden "De katholieke politiebond St. Michael". Hiervan ben ik 36 jaar bestuurslid geweest, waarvan ruim 20 jaar als penningmeester. Hiervoor heb ik voor 25, 40 en 50 jaar lidmaatschap, respectievelijk de bronzen, zilveren en gouden draagspeld ontvangen. Voor mijn totale verdienste werd ik door het hoofdbestuur Nederland benoemd tot lid van verdienste en kreeg ik een oorkonde en de bronzen plaquette uitgereikt.
Vroeger was het de gewoonte dat de leden van "St' Michael" eens een retraite bij zouden wonen in een of ander klooster. Een retraite hield in 3 dagen bidden en niet praten gedurende de gehele dag. De retraite in Heeze is mij het beste bijgebleven. Wat was het geval.
Gedurende de oorlogsjaren heeft de burgemeester voor de Duitsers in het politiebureau van Eindhoven in de cel gezeten gedurende vele maanden. Hij is daar door ons zeer goed behandeld. Uit dankbaarheid had hij ons uitgenodigd om na de retraite bij hem op het gemeentehuis in Heeze een drankje te komen drinken. Als wij retraite gingen houden gingen we altijd met de fiets (ander vervoer hadden we niet) met circa 30 man. Wij dus na de retraite naar de burgemeester. We werden vorstelijk ontvangen met drankjes en hapjes. Toen we daar na uren weggingen "uiteraard op de fiets en in uniform" bleken velen "te diep in het glaasje gekeken te hebben". We begonnen prachtig met 2 man naast elkaar maar dit ging niet lang goed. Er waren er bij die behoorlijk zat waren en nauwelijks in staat om te fietsen. Het werd een grote bende. Zie je het al voor je, 30 politiemannen vallend en slingerend op de fiets. De verdienste die wij met 3 dagen retraite hebben opgedaan zijn wij waarschijnlijk al fietsend kwijtgeraakt.
Een andere vereniging waar ik nauw bij betrokken ben is de l.P.A. Dit staat voor lnternational Police Association. Het motto van die vereniging is "servo per amiceco' (Latijn voor "dienen door vriendschap"). Het streven van deze vereniging is vriendschapsbanden te maken en te onderhouden met l.P.A. leden over de hele wereld. Van deze vereniging ben ik al bijna 50 jaar lid van de afdeling Brabant-Oost en was ik 1.7 jaar de voorzitter van deze afdeling. Voor mijn verdienste voor deze afdeling hebben ze mij landelijk lid van verdienste gemaakt en kreeg ik een oorkonde met speld.
Nog een evenement waar ik nauw bij betrokken geweest ben is het "Polvokamp". Hiervan was ik medeoprichter. Wat is het polvokamp? Polvo staat voor politie en voortrekkers. Het was een samenwerking tussen de politie en padvinderij. Er werd een 'kamp' (camping) opgericht in Riethoven. De bedoeling was dat jongens die de lagere school verlieten (13-15jr) en thuis niet de gemakkelijkste waren één week met ons op kamp gingen. Gedurende de maand augustus hadden we 4 maal een groep jongens. Ik moest ze de gehele dag bezig houden met sporten' Het was een mooie tijd en ik kreeg de gehele maand augustus vrij van dienst. Voor mijn verdienste voor bovenstaande kreeg ik een getekende brief (gedrukte)van prins Bernhard.
5 december 2OO2
Frans overleed op 24 juni 2019, kort voor zijn 100e verjaardag.