FOTOGRAFIE EN DACTYLOSCOPY.
Voor 1924 was er op dit gebied niets georganiseerd.
De eerste inspecteur van de recherche, Sytze van der Laan, was tussen 1921 en 1924 bij het korps Eindhoven in dienst en hield zelf in een schoolschrift bij wat er zoal op crimineel gebied gebeurde. Hij plakte er foto's in van verdachten en noteerde daar de personalia bij en welk misdrijf ze hadden gepleegd of waarvan ze werden verdacht.
Dit schriftje was in bezit van een kleindochter van Sytze van der Laan en kwam in 2017 voor mij ter beschikking om het te kopiëren.
Het schrift bevat 30 pagina's waarin in ongeveer 90 foto's zijn geplakt.
In 1924 is men begonnen met het registreren der "misdadigers" door middel van een kaart systeem, terwijl bij ernstige misdrijven de daders ook werden gefotografeerd.
Aan het eind van 1924 waren er 87 foto's in het bestand van de Eindhovense politie. Ook begon men toen met het maken van dactyloscopische signalementen.
Eind 1924 waren dat er 19.
Op 1 januari 1925 begon men van iedereen die zich in Eindhoven vestigde, inlichtingen in te winnen in de gemeente van herkomst.
G.J. van Stuivenberg (1895-1967)
De afdeling Fotografie en Dactyloscopie bestond tot in de bezetting uit zegge en schrijve één man, nl. G.J.van Stuivenberg, gerekruteerd uit de recherche.
Bij verlof of ziekte werd hij door één van de klerken vervangen. Hij trad op 5 juni 1921 in dienst van het korps en verliet het op 1-4-1950.
Op 19 september 1944 werd het Pannenhuis verwoest doordat een bom een Engelse munitiewagen raakte.
Het totale archief van de politie en de Staatspolitie , bestaande uit een criminele cartotheek, dactyloscopie, foto's en dossiers van iedereen, die voor een misdrijf met de politie in aanraking was geweest, ging verloren. Door deze tragische gebeurtenis kwamen 169 Eindhovenaren om het leven en 14 zwaargewonde personen overleden gedurende de dagen erna.
Het laatst bekende jaarverslag van de afdeling recherche is van 1943. Daarin onder andere foto's van de apparatuur die door de (technische) recherche werd gebruikt.(bron:RHCE)
legitimatiebewijs Garnier, getekend door de toenmalige politiepresident van Leeuwen
Hieronder foto's van het interieur van de technische recherche uit het verwoeste Pannenhuis.
vlnr: Stuivenberg - Spoor - Linders - Pullen
Toen de Heer Garnier op 1 juli 1943 vanuit Utrecht in Eindhoven kwam om belast te worden met de leiding van de Technische Dienst van de Recherche Hoofdafdeling, trof hij op de bestaande afdeling aan Van Stuivenberg en Spoor.
In januari 1944 werd de dienst uitgebreid en kwamen daarbij F.Linders, Van de Kloet en Doves, alsmede een achttal dames, terwijl in maart 1944 Pullen als chemisch analist de afdeling kwam completeren.
FRANS LINDERS werd op 12 september 1944 door de SD doodgeschoten.
Garnier bleef als chef van de afdeling tot 1953 toen hij op 65 jarige leeftijd het korps verliet na 40 dienstjaren bij de politie.
Bij die gelegenheid werd hij gehuldigd op een wel heel bijzondere wijze.
Hij kreeg een Koninklijke onderscheiding opgespeld en moest daarvoor naar het ziekenhuis.
Niet vanwege zijn lichamelijke toestand maar omdat degene die hem de medaille wilde opspelden, hoofdcommissaris van der Werf, daar was opgenomen.
Deze foto is bij die gelegenheid gemaakt. Bij mijn weten is daarvoor en ook daarna nooit meer iemand op een dergelijke manier onderscheidden.
Zoals hiervoor al is beschreven verloor Garnier tijdens de oorlog in 1944 zijn complete laboratorium bij een bombardement. Hij bouwde dat nadien weer helemaal op.
Naast Dr. Van Ledden Hulsebosch (boven), die een boek schreef “Veertig jaar speurderswerk” kan Garnier een pionier worden genoemd op het gebied van die tak van de politiedienst.
Hij schreef ook regelmatig artikelen in het korpsblad om politiemensen kennis bij te brengen over bijvoorbeeld het herkennen van vergiftigingsverschijnselen bij aangetroffen lijken.
Later werd de afdeling uitgebreid met fotografen, mensen die dactyloscopische signalementen maakten en daarvan het systeem bij hielden, sporenonderzoekers.
Naast Pullen, het hoofd van de afdeling, waren er werkzaam:
vlnr: Huib Nimmerdor, Huub Vroomen, Koos de Haas en Wim Verhoeven
De mannen van het eerste uur hadden natuurlijk lang niet de middelen die de politie op de dag van vandaag ter beschikking staan. DNA-onderzoek bestond niet zodat het dragen van de bekende witte pakken om contaminatie van sporen op de plaats delict te voorkomen, absoluut niet aan de orde was.
Contaminatie wil zeggen vervuiling van sporen waardoor bestaande sporen minder of zelfs geheel onbruikbaar worden.
In de bewijsvoering zijn sporen heel erg belangrijk om met technisch bewijs te kunnen aantonen dat een verdachte op een plaatst van delict is geweest en/of het feit heeft gepleegd.
Links zijn Huub Vroomen(L) en Koos de Haas (met camera) bezig om een plaats delict vast te leggen. Er ligt een geldkistje.
Jan Vermeulen (in uniform) kijkt toe. Jan (die bij de afdeling verkeer was ingedeeld) was waarschijnlijk hun chauffeur.
Kennelijk heeft iedere tijd haar eigen typische subcultuur. Zo ook voor wat betreft het uiterlijk van de rechercheurs van de politie.
Waar men in de beginperiode politiemannen met grote snorren zag waren het in deze periode de gleufhoeden.
Boven links: Huub Vroomen en Theo Velders (met zwarte jas) zijn hier op de luchtplaats van het hoofdbureau aan de Grote Berg bezig met het opzetten van een geurproef voor een speurhond.
Op de rechter foto op hun kantoor met op de achtergrond de ladekastjes met duizenden kaartjes met vingerafdrukken.
Op 24 februari 1972 werd een deel van de buitenzijde van het Evoluon door een bomaaslag beschadigd.
Uiteraard deed daar de technische recherche sporenonderzoek.
Links: Koos de Haas (Technische Reherche) met hoed adjudant Zwiers (recherche) en uiterst rechts Wim van den Hoogen (recherche)
In 1991 werd in de Prins Hendrikstraat een pand zwaar beschadigd door een bomaanslag. Voorheen was in dat pand een abortuskliniek gevestigd.
Achter de auto staat een groep van de Technische Recherche en daar sporenonderzoek gaat doen.
Vooraan vlnr: Dré Loomans, Marcel Bakker en Marianne Guns.
Vingerafdrukken werden afgenomen door inkt op de vingers aan te brengen en die daarna per vinger op een apart kaartje af te rollen. Dat gebeurde vroeger op een tafeltje zoals hierboven afgebeeld. Met een rol werd inkt op een glasplaat gerold waarna de vingers daar een voor een werden opgedrukt. Dat gebeurde op het tafeltje in het midden boven.
Al die kaartjes werden vroeger dus opgeborgen in ladekastjes.
Als er gezocht moest worden betekende dat dat een technisch rechercheur uren lang voorovergebogen door een loupe naar vingersporen zat te turen en met een dun pennetje puntje voor puntje na zat te kijken. (zoals te zien op de foto hierboven)
Tussen de gevonden vingerafdruk op de plaats van het delict en een vingerafdruk uit de talloze bestanden, moeten dan minimaal 12 punten van overeenkomst te vinden zijn om als wettig bewijs te kunnen dienen.
Het rechter koffertje hierboben werd door de technisch rechercheurs meegenomen naar de plaats delict om daar, met magnesiumpoeder, eventuele vingerafdrukken zichtbaar te maken. Als die dan zichtbaar werden nam men een stukje plakfolie om de vingerafdruk af te nemen en op het bureau verder te verwerken.
Met diverse soorten poeder en een UV-lamp konden bepaalde sporen zichtbaar worden gemaakt die voor het blote oog normaal onzichtbaar waren. Het linker koffetje hieboven.
Vervalsingen op papier waren daar het voorbeeld van.
Sinds 1989 werd er een centrale databank voor dactiloscopische gegevens operationeel. De naam daarvan was HAVANK.
Dat was een acroniem van "Het Automatisch Vingerafdrukkensysteem Nederlandse Kollektie"
In 2010 kon op 150 politiebureaus en cellencomplexen het systeem worden geraadpleegd.(linksboven)
Vinger -en handpalmafdrukken van meer dat 900.000 personen waren erin opgenomen. Zo'n 30 miljoen vingeradrukken en 2,9 miljoen handpalmafdrukken.
Met het systeem konden per dag zo'n 250 identiteitsvaststellingen plaatsvinden.
In 2010 had het systeem een omvang van 30 terabyte.
Voor die tijd moest iedere vingerafdruk onder een loupe worden bekeken en minitieus worden vergeleken met de gevonden vingerafdruk.Een zer tijdrovend werk.
Boven rechts is Theo Velders daarmee bezig.
Theo Velders werkte als jongeman als fotograaf bij het NatLab van Philips. In 1973 stapte hij over naar de politie. Ook als fotograaf.
Na een paar jaar werd hem gevraagd of hij interesse had om rechercheur te worden.
Zijn specialiteit werd het zichtbaar maken van sporen die criminelen achterlaten op de plaats delict. Zoals vingerafdrukken en voetsporen.
Van vingerafdrukken weet iedereen wel dat die voor ieder mens uniek zijn. Eigenlijk is dat met schoensporen ook zo.
In iedere schoenzool zitten voor die zool unieke afwijkingen, zoals beschadigingen, patroon, scheurtjes etc.
Toen Theo bij de gemeentepolitie Eindhoven begon had de Technische Recherche de beschikking over 3 fotocamera's. Twee Leica's en een Rolleiflex. Ondanks dat die toen al 10 jaar oud was werd hij door de rechercheurs nog steeds "de nieuwe camera" genoemd.
De eerste uitvinding van Theo was het aanpassen van een bestaande fotocamera. De aanpassing van de camera bestond uit het gebruik maken van een sterkte lichtbron en filters die licht van verschillende kleuren mogelijk maakten. Er bestond al een systeem maar dat kostte toen al 200.000 gulden en dat was voor de meeste korpsen onhaalbaar. Er waren maar twee van die systemen in Nederland waardoor je als korps van die instanties afhankelijk was. Nu was het voor iedere rechercheur mogelijk om in eigen korps zélf voetsporen te fotograferen.
Uiteraard is de camera met de intrede van het digitale tijdperk vervangen.
Theo heeft toen voor het vastleggen van schoensporen weer iets anders ontwikkeld waardoor het gebruik van een camera overbodig werd.
Hij paste een flatbed-scanner aan.
Hij bouwde er een veel sterkere lichtbron in en demonteerde de glasplaat. Een flexibele plaat die voorzien is van een glanzend zwarte gelatinelaag werd over het afgenomen schoenspoor gelegd waarna er met een harde roller overheen wordt gerold.
Daarna wordt de plaat tegen het deksel van de scanner gelegd waar het met behulp van een vacuumpomp stevig tegenaan wordt gezogen. De scan wordt op een computer opgeslagen en vervolgens met fotobewerkingsapparatuur zodanig bewerkt dat er een bijzonder gedetailleerde afdruk ontstaat.
Een andere uitvinding/aanpassing van Theo was het zogenaamde "Hongaars rood".
Het korps gemeentepolitie Eindhoven en de Hongaarsepolitie hadden een uitwisselingsproject. Tijdens een van de bezoeken van de Hongaarse politie bracht een van hen een rood poeder mee. Daar maakte men in Hongarije vingerafrukken beter mee zichtbaar.
Op de vraag wat de chemische samenstelling van het spul was had men geen klip en klaar antwoord.
Daarop is het poeder bij het NatLab geanalyseerd waarbij bleek dat het een andere stof was dan de Hongaren dachten.
Theo is met het poeder gaan experimenteren en hij heeft het zodanig verbeterd dat het ook gebruikt kon worden om bloedsporen sterker te kunnen laten oplichten. Inmiddels wordt het door Theo aangepaste poeder over de hele wereld gebruikt.