Voordat Gerard van den Boom naar Eindhoven werd overgeplaatst, diende hij (na tevoren bij de Koninklijke Marechaussee te hebben gediend) bij het Amsterdamse korps .
In de oorlog werden ze min of meer gedwongen een korte opleiding in Schalkhaar te volgen.
Hieronder zijn verhaal vanaf het moment dat die opleiding was voltooid.
Op 18-6-42 werden we naar Eindhoven overgeplaatst. De ploeg bestond uit 27 man, allen in uniform, koffer met privé spulletjes bij zich, voorzien van een reisorder per trein.
Op het station in Eindhoven aangekomen, bleek dat geen van ons ooit in Eindhoven was geweest en dus ook niemand wist waar het politiebureau was. Gelukkig stond er een agent op het stationsplein (Jos Hennige), die ons naar het politiebureau bracht, (toen nog op de Grote Berg).
We werden daar in de personeelsadministratie opgenomen en kregen als voorlopig gezamenlijk onderdak een zaal in het Gezellenhuis "Ons Thuis" in de Deken van Somerenstraat, dus naast het politiebureau, aangewezen. In die zaal lagen strozakken op de grond a la militaire dienst voor de oorlog, en we kregen dekens. Bekijk het verder maar.
De 1-persoons kamertjes in het Gezellenhuis waren blijkbaar niet voor ons bestemd.
Het is echter niet juist wat in de Jong, deel 6-1-254 staat, dat we in Eindhoven als politiebataljon werden geplaatst. We hadden al gauw particuliere kosthuizen, waren dus niet gekazerneerd, en werden in de gewone straatdienst ingedeeld.
Diezelfde middag moesten we in de gymnastiekzaal van het Hoofdbureau aantreden en werden welkom geheten door Majoor Vermeulen. Dit was de commandant van de Orde-politie, nu zouden we zeggen Hoofdinspecteur van de straatdienst.
In de oorlog moest alles zonodig letterlijk uit het Duits worden vertaald, dus Ordnungspolizei was bij ons Ordepolitie.
Vermeulen was, naar ons later bleek, een voormalige kapitein van het Nederlandse leger, waar hij belast was met het beheer van opgeslagen leger goederen in de vesting Hellevoetsluis. Vandaar dat wij hem de "kapitein van oud roest” noemden. Hij was lid van de N.S.B, en behept met het daarbij behorende brallerige optreden.
Klik op de afbeeldingen voor vergroting
Boven links: een dienstorder van politiepresident Kooijmans over dienstweigering.
Boven rechts het proces-verbaal van eedaflegging opgemaakt door de foute hoofdcommissaris Willem Dijs en dat niet door van den Boom werd ondertekend
Na het welkomstwoord werd ons gevraagd wie er lid was van "de Partij'(NSB) Niemand. Wie lid was van het Rechtsfront (een nat.soc. organisatie van mensen die op justitieel gebied werkzaam waren).
Ook niemand dus. Wie lid van de Kameraadschapsbond van de Nederlandse Politie (een surrogaatvakbond die in de plaats was gekomen van de vroegere politiebonden). Ook weer niemand lid.
Later bleek ons dat we, omdat we politieagent waren, automatisch lid waren van die kameraadschapsbond, maar dat wisten we toen nog niet. We hebben er nooit iets van gehoord, geen vergaderingen, geen contributie, maar we zullen wel ergens op een ledenlijst hebben gestaan zonder dat we het wisten of we ons ergens voor hadden aangemeld.
Toen Vermeulen (l) hoorde dat we geen van allen ergens lid van waren, liep hij kwaad weg.
Dit verhaal was als een lopend vuurtje bekend geworden in het korps, in de stad en zelfs ver daar buiten. De volgende dag konden we al een kamertje krijgen in het Gezellenhuis en een paar dagen later hadden we allemaal een particulier kosthuis bij de burgers van Eindhoven. Men had die nieuwelingen aanvankelijk niet vertrouwd, gedacht dat het allemaal N.S.B.ers waren.
Zodra bleek dat er geen partijlid bij was werden we overal geaccepteerd.
Toen ik kort daarna bij mijn oude kwartiergever in Dreumel op bezoek was en daar de plaatselijke dorpsveldwachter tegen kwam, die ik uit de "lichtverschijnselentijd" in de mobilisatie kende, bleek hij al van onze ontvangst door Majoor Vermeulen op de hoogte te zijn.
Ik betrok met Drewes Zuidema en Albert Wildeboer een kamer bij de fam.van der Peut op Hagenkampweg 42, waar we het naar omstandigheden redelijk goed hebben gehad.
Ongeveer een jaar later zijn Zuidema en Wildeboer naar andere kosthuizen vertrokken. Tot mijn huwelijk in 1944 ben ik er nog gebleven in gezelschap van Gerrit Bruin, die ook in dezelfde ploeg was ingedeeld als ik. De Hoofdagent Verhoeven werd ons toegewezen om ons in de eerste dagen wat bekend te maken in Eindhoven. Hij maakte marsjes met ons door de stad en wel speciaal door de minder goed bekend staande straten kennelijk om wat indruk te maken op de daar wonende criminelen.
Of het geholpen heeft?
Ik werd toegevoegd aan Piet van den Broek, een agent eerste klasse die mijn mentor zou zijn. (R)
Mijn eerste dienst bestond uit het ophalen van een lijk uit het Beatrixkanaal (een oud vrouwtje had zich daar verdronken). De driewielige rijwielambulance werd van stal gehaald, waarop een open doodkist met dekzeiltje. In uniform op een bakfiets, die het publiek wel kende, trok natuurlijk veel bekijks. Piet fietste er naast. Aan het kanaal aangekomen de kist er af getild, naar de waterkant gedragen en het lijk er in gelegd, zeiltje er over, kist weer op de bakfiets en in optocht naar het bureau, half Strijp er achteraan. Ik heb daarna ongeveer 25 keer mijn handen gewassen want van rubber handschoenen had nog nooit iemand gehoord.
In de eerste nachtdienst (22 tot 6 uur) gingen Piet en ik om 24 00 uur de binnenstad in voor controle op café-sluiting. Bij alle kasteleins werd de nieuwe agent voorgesteld en een borreltje gepresenteerd. Daar ik nog nooit sterke drank had gedronken, liep dit natuurlijk vrij snel fout. Gelukkig heeft Piet die meer gewend was, me heelhuids aan het bureau gekregen waar ik de rest van de nacht in een leegstaande cel op de brits m'n roes heb uitgeslapen: Het ging er in die tijd in Eindhoven, ondanks de bezetting, nogal gemoedelijk aan toe.
Er zijn natuurlijk talloze verhalen over de politiedienst te vertellen. Die verschillen over het algemeen niet veel van de politiedienst in vredestijd.
Ik zal er een paar in willekeurige volgorde vertellen.
Het bruiloftsfeest
Op een nacht ergens in 1943, belde de Luchtbeschermingsdienst, die in het Katholiek Leven op de Wal was gevestigd, naar het bureau met de mededeling dat er werd gevochten op het Begijnhof. Het was spertijd, dus er zou eigenlijk niemand op straat mogen zijn.Tussen haakjes zij vermeld, dat het Begijnhof de straat was, waar de Eindhovense hoertjes waren gevestigd. Deze straat was voor de Duitse Weermacht verboden gebied, zoals bleek uit bordjes aan beide einden van de straat, dus aan Stratumseind en aan de Wal. Wim de Groot en ik werden er op af gestuurd. We troffen een man met hevig bloedend hoofd op straat aan. Hij verklaarde niet te zijn uitgenodigd op de bruiloft van de bekendste snol uit die tijd, G.d.L. (Gijsje de Lange), zijn vrouw was echter wel uitgenodigd, hetgeen hem zodanig verdroot, dat hij bij het feesthuis ging protesteren. Dit leidde tot een vechtpartij waarbij hij met een afgebroken bierfles een haal over zijn hoofd had gehad. Ook waren bij hem alle ruiten ingegooid. Het huisje van de bruid was één van de merkwaardige, scheef aan de straat staande huisjes. De benedenverdieping, die uit 1 kamer bestond, waar je met de deur in huis viel, was geheel uitgeruimd, er stonden alleen klapstoeltjes en tafels op schragen. De meeste bezoekers waren spoorloos verdwenen, maar wel aanwezig geweest gezien het aantal bierglazen en flessen. De bruidegom stond ons in hemd (geen overhemd) en broek in zijn fors gebouwde getatoeëerde tors te woord. Ik heb de gewonde te voet (ambulances waren er toen niet) naar het Binnenziekenhuis gebracht waar een arts hem op een geëmailleerde behandeltafel legde, het hoofd even over de rand, een emmer er onder om het druipende bloed op te vangen. De schedelhuid was van voor tot achter open gereten door de bierfles. De arts nam op zijn knieën op de tafel over de patiënt heen plaats met een grote rol verband. Dit legde hij om het hoofd van de patiënt, elke slag wat hoger, stevig aantrekkend. Ik zag de wond smaller worden.
Uiteindelijk had hij een pracht van een tulband op, waarna we te voet naar het bureau gingen. Daar had het hele gezelschap reeds plaats genomen op de banken bij de recherchekamer, daarheen gebracht door Wim. Er werd echter geen aangifte gedaan, wel handen geschud, waarna het gezelschap, inclusief bruidspaar en gewonde, overging tot orde van de inmiddels aanbrekende dag.
Politielegitimatiebewijs uit 1942
Politielegitimatiebewijs uit 1944, getekend door de politiepresident N.J. van Leeuwen
Het eerste naoorlogse politielegitimatiebewijs. Bij dit bewijs hoorde een armband zoals hieronder afgebeeld. Zowel in de armband als op het legitimatiebewijs was hetzelfde nummer gestempeld. De onderstaande armband is van Piet Soethout geweest zodat het nummer dus niet overeenkomt met het hierboven afgebeeld legitimatiebewijs.
Schieten op een auto
Een ander voorval waar ik deel aan had en dat de krant haalde, was het hiernaast vermelde. De C.C.D., een Nederlandse instantie die belast was met het tegengaan van zwarte handel, wilde in Best een "luxe auto (personenauto's werden toen nog luxe auto genoemd) aanhouden om die op zwarte handel te controleren. De wagen was echter doorgereden, geen gevolg gegeven aan het stopteken, richting Eindhoven.
Zij belden het bureau in Eindhoven en de wachtcommandant stuurde een paar mannetjes naar diverse overwegen. Dat moest altijd lukken want overwegen. Dat moest altijd lukken want tunnels waren er nog niet. De Vries en ik werden naar de "grote overweg" Fellenoord-Emmasingel gestuurd. Het was nacht en spertijd, dus geen sterveling te bekennen, tot er een personenwagen vanuit Woensel de overweg naderde. Wij stonden op de hoek van de Demer en ik gaf hem met mijn zaklamp met rood licht een stopteken. Ook nu reed de wagen door richting Emmasingel.
Ik trok mijn revolver en schoot laag over de weg, richting banden. De kogel bleek onder de auto door de niet al te beste rechter voorband te hebben geraakt. Een daverende knal volgde, luid weerkaatst door de hoge gebouwen ter plaatse. De Philipsportiers bij poort C bij de lichttoren doken van schrik achter de muur. In de auto bleken twee licht aangeschoten feestvierders te zitten die ergens in de provincie naar een fuifje waren geweest. We hebben gezamenlijk een reservewiel gemonteerd en de lieden naar het bureau gebracht, waar we ze bij einde spertijd snel naar huis hebben gestuurd. De initialen staan er wel bij maar ik weet niet meer wie het waren. Ik meen een paar Eindhovense winkeliers. Je vroeg in die tijd maar niet te veel, dan hoefde je ook niets te verantwoorden. Er werd in ieder geval geen proces-verbaal opgemaakt.
Zo zijn er natuurlijk een paar uitschietertjes te vermelden, maar de dagelijkse sleur was zeer eentonig. "Keien tellen" noemden we de surveillance te voet in de "binnenstad". Heel Eindhoven was destijds nl. met keien geplaveid behalve de Emmasingel en de Hertogstraat, die geasfalteerd waren. Het verhaal wil dat dit een gevolg was van het inkoopbeleid van de gemeente. Een functionaris, onder wiens departement de bestratingen vielen, was naar Noorwegen getogen om straatkeien in te kopen (natuursteen). Daar had men hem op een feestje getrakteerd en 'zat' gevoerd. In die toestand tekende hij een contract zonder te weten wat hij tekende, maar dat leverde wel miljoenen keien op. Vandaar onze slijtvaste bestratingen in die tijd (die bij de bevrijding echter niet tegen de eindeloze colonnes tanks waren bestand en werden verpulverd).
De weelderige woning van de inkoper aan de Aalsterweg is de geschiedenis ingegaan als de Keienburcht. (Juist voorbij viaduct Poot van Metz aan linkerkant)
Buiten de binnenstad werd uitsluitend per fiets gesurveilleerd.
Het dienstrooster
Bekijken we b,v. het dienstrooster van 30-12-42, het enige in mijn bezit, dat ik als curiositeit bewaarde.
Als inspecteur van dienst fungeerde de hoofdagent Werkhoven. Als hoofdagent Stevenaar, maar die was ziek.
Daarom deden de agenten 1e klasse v.Lingen (l) en Zeelen(r) dienst als hoofdagent.
DV was een uur surveillance te voet op de Demer en in de Vrijstraat.
W was een wachtuur, door te brengen in de agentenwacht, eventueel beschikbaar om uit te rukken, wat zelden gebeurde.
BO hield in twee uur dienst doen aan de "grote overweg", ook wel Woenselse overweg genaamd, om daar verkeer te regelen. Deze overweg was dicht bij het station gelegen en dus meer dicht dan open omdat de treinen altijd langzaam reden(zojuist vertrokken of langzaam het station naderend). Deze overweg lag recht voor de Demer op de plaats waar nu de oversteek voor voetgangers naar Piazza en Bijenkorf ligt.
Daar stond tussen de spoorbomen aan de stadszijde de z.g.peperbus (een verhoogde standplaats voor een verkeersregelaar) die met knoppen de verkeerslichten op de Parallelweg 2 zijden, de Demer, de Emmasingel en de Fellenoord kon bedienen. Je stond eigenlijk in een glazen kastje, ’s winters heel koud, 's zomers zeer warm.
E = Emmasingel. Deze wijk kwam die dag blijkbaar niet aan de beurt. Ik weet ook niet meer wat die inhield.
L = loslijn. Dit hield in bewaking van het stationsemplacement en wel speciaal de loslijn waar goederen geladen en gelost werden, 's Nachts werden hier nogal eens kolen gelost door onbevoegden, maar dit werd zelden door de surveillanten opgemerkt daar die dan in het hoge seinhuis aan de Fuutlaan zaten.
M = Stationsplein, waar hoofdzakelijk de weg werd gewezen aan vreemdelingen.
Cent. = surveillance in het gehele centrum.
Cin. hield in toezicht bij een bioscoop waar het publiek vaak in een drom voor de deur stond en zodoende de rijweg versperde.
De middagdienst, waarop dit dienstrooster betrekking heeft bestond uit 9 agenten. Die moesten heel Eindhoven behalve Woensel besurveilleren.
In Woensel was een aparte post op de Kloosterdreef (boven) aangebouwd aan het huis van dr.Jansen tegenover de kerk, nu naast de ingang van Volksbelang.
De genummerde wijken waren rijwielwijken, b.v. wijk Gestel, wijk Stratum, wijk Tongelre. Je werd dan verondersteld 2 uur in zo'n wijk rond te fietsen, wat gewoonlijk een dodelijk saaie bedoening was. Op bepaalde tijdstippen moest je op een bepaald punt zijn, halfuurspunt, uurs punt enz. Daar werd je eventueel gecontroleerd op aanwezigheid door de hoofdagent. In de praktijk kwam dit zelden voor.
Een belangrijke taak was de bewaking van de volkstuintjes tegen diefstal. Ook de korenvelden langs de Dommel, waar nu de plantsoenen liggen b.v. bij de Aug.Sniederslaan, hadden speciale aandacht omdat daar spelende kinderen nogal eens de kostbare oogst vernielden.
's Nachts, in de spertijd, zag je zelden een sterveling, afgezien van af en toe een Duitse soldaat die op weg was waarschijnlijk van zijn meisje naar de kazerne. Je had vaak afspraken met kennissen die naar een feestje gingen en in de spertijd naar huis wilden. We haalden ze dan op en brachten
ze z.g. naar het bureau, in werkelijkheid naar hun woning. Verzoeken hiertoe kwamen ook vaak bij de hoofdagenten binnen per telefoon. Zij stuurden er dan een eenpersoons patrouille heen om de zaak af te werken. Als je al eens een patrouille van de Feldgendarmerie tegenkwam was je altijd naar het bureau “om ze in te sluiten.” Grüne Polizei was er alleen maar bij speciale gelegenheden zoals bombardementen.
Een lid van de destijds bekende band de Ramblers trof ik eens ’s nachts aan in de Vrijstraat. Hij liet me een briefje zien als bewijs dat hij tijdens spertijd op straat mocht zijn. Het was echter een soort ontvangstbewijs dat zijn fiets gevorderd was. Hij had er geen erg in gehad dat er ook agenten waren die Duits spraken. Ik heb hem snel naar het Silveren Seepaerd gebracht waar het muziekgezelschap logeerde. Bij controle door de Duitsers was hij er waarschijnlijk niet zo vanaf gekomen.
Nu nog even het dienstrooster: De Boer, Dappers en Bogers waren vooroorlogse burgerwachters. Die hadden waarschijnlijk in de mobilisatietijd hulppolitiediensten gedaan en waren blijven hangen. De Boer deed altijd dienst als portier onder de poort van het hoofdbureau. Dappers verzorgde de arrestanten en Bogers zorgde voor de koffie in de kantine, een hokje achter het hoofdbureau naast het sectielokaal, vergelijkbaar met een garage van een huidige eengezinswoning. Als hij vrij was en er geen vervanger beschikbaar was hebben we wel eens een vrouwelijke S.D.arrestante zijn dienst laten ‘waarnemen’. Die hoefden die dag dan niet in de cel te zitten.
Na een bombardement op de Mauritsmijn te Geleen werd er een bus vol Eindhovense agenten naar Limburg gestuurd om de plaatselijke politie te assisteren. De reis duurde een halve dag want die ging nog door Geldrop, Heeze, Leende, Maarheeze, Weert enz. (In Stratum hield de wereld op bij de Floralaan, die onmiddellijk grensde aan de Leenderhei.) Wel was er een fietspad naar Leende. Er waren natuurlijk, evenals bij de bombardementen te Eindhoven, veel bommen naast het doel gevallen. Wat we daar aantroffen is onbeschrijfelijk maar zal nooit meer uit mijn geheugen worden gewist.
Er werden ook wel eens min of meer overbodige diensten gedaan. Zo heb ik eens een hele dag voor de Waagstraat (verbindingsweggetje tussen Wal en Paradijslaan naast toenmalige gebouw Katholiek Leven) gestaan om die straat voor verkeer af te sluiten omdat er een brandbom in de tuin voor Katholiek Leven zou liggen. Toen uiteindelijk deskundigen de bom uitgroeven, bleek het een glazen autoasbakje te zijn dat met een punt boven de grond uit stak. Gelukkig kwamen de bewoners van het tegenoverliggende pand: die boven garage v.d.Meulen woonden, me af en toe een kop koffie brengen.
De bombardementen.
Gerrit Bruin(l) en Gerard van den Boom
Op zondag 6 december 1942 vond het grote bombardement op de Philipsfabrieken plaats, zie het uitgebreide verslag "Target Philips Eindhoven" van dhr.Zwaaf te Malden.
Gerrit Bruin en ik hadden de voorafgaande nacht nachtdienst gehad en dus 's morgens geslapen.
Rond het middaguur, we zaten juist aan het middagmaal, hoorden en zagen we enkele vliegtuigen rakelings over het huis vliegen. Daar er ook bomontploffingen te horen waren, wisten we wel wat er aan de hand was. Er werd geen luchtalarm gegeven.
Bij luchtalarm was het voorschrift dat we met helm en gasmasker onmiddellijk naar het bureau gingen.
Dat hebben we toen ook maar gedaan.
Onder de poort van het bureau stond de inspecteur Bouwmans, een beschermeling van Hoofdcommissaris Dijs, te huilen. Hij was totaal de kluts kwijt en deed dus niets. Ieder deed dus maar wat hem het beste voor kwam. Ik ging te voet de binnenstad in, kwam in de buurt van de Woenselse overweg.
Brand café de Bonte Os en Demer
Er stond een trein op het emplacement, die juist uit het station was vertrokken. De reizigers die zich daarin hadden bevonden, waren er uit gevlucht, voor een deel in het café "De Bonte Os", hoek Parallelweg/Demer. (zie pijl boven) Dit café was in brand geraakt en stond bij mijn aankomst in lichterlaaie.
De luchtbeschermingsbrandweer probeerde een aansluiting te vinden om de slangen op aan te koppelen, maar kon vanwege het puin dat op straat lag het deksel niet vinden. Door de hevige hitte van het brandende café durfden ze ook niet verder de Demer in te gaan.
Ik zette mijn helm met de voorzijde op mijn neus zodat mijn gezicht zoveel mogelijk beschermd was en ik toch nog wat kon zien, pakte een schop met lange steel van een luchtbeschermer en woelde net zo lang in het puin tot ik de deksel van de put had gevonden.
Snel een standpijp er in gezet en een slang aangesloten. Er kwam echter nauwelijks een straaltje water uit. De waterleiding was blijkbaar ook buiten bedrijf geraakt. Er stond geen druk op, in ieder geval daar niet. De moeite was dus tevergeefs geweest.
De mensen in het café waren trouwens toch niet meer te redden geweest, dat was aan de lucht van brandend vlees wel te merken. Ik ben daarna de Demer verder op gelopen om te kijken of er nog iets te doen viel. Daar er aan het Vrijstraateinde van de Demer ook brand was, ben ik via het Annahofje naar de Parallelweg gelopen. Juist op het moment dat ik op de Parallelweg aankwam, ontplofte er in het Annahofje een zware blindganger. Ik was er net op tijd voorbij.
Het is niet juist dat de Demer "platgebombardeerd" is. De Demer is platgebrand doordat aan beide einden door het bombardement branden waren ontstaan, die naar elkaar toe zijn gekropen omdat er geen bluswater was.
Het pand waar "Tramhalt" op staat is Café Den Bonten Os. Boven de toegangsdeur staat een afbeelding van de os.
Op de achtergrond Café "De Tramhalte" dat voor de Philipstoren stond aan de Emmasingel. (onder)
Links loopt de Emmasingel. Rechts de huidige Mathildelaan die toen nog Spoorstraat heette.
Aan de linker zijde van het café liep de tramlijn naar Reusel en aan de rechter kant naar St. Oedenrode.
Omdat er geen stationnetje was is er café de Tramhalte gekomen.
Een benauwd bioscoopavondje.
Het tweede bombardement vond plaats op 30 maart 1943.
Ik bevond mij met Zuidema en zijn meisje in het Citytheater aan de Boschdijk, dus vlakbij de Philipsfabrieken.
We hoorden de vliegtuigen overkomen en de bommen inslaan. De in de bioscoop aanwezige bezoekers begaven zich naar de nooduitgangen die in een gang naast het theater uitkwamen. Aan het einde van deze gang, dus achter het theater, was een binnenplaats waar onze fietsen stonden.
Wij begaven ons echter naar de straatzijde en zagen nog meer vliegtuigen aan komen die hun bommen reeds losten. We zagen de sigaarvormige voorwerpen onder de vliegtuigen onze kant op zweven, gelukkig nog op enkele tientallen meters hoogte.
We liepen wat we lopen konden, de Boschdijk op in de richting waar de vliegtuigen vandaan kwamen, dus als het ware onder de bommen uit.
De straat lag al vol glasscherven wat nogal eens een schuiver opleverde bij het hard lopen. Toen we later onze fietsen wilden ophalen bleken deze onder een "berg zand en de ingestorte fietsenstalling te zitten. Eén van de bommen was juist achter het theater gevallen.
Tijdens luchtalarm, als er niet werd gebombardeerd, maar wel Engelse en Amerikaanse luchtvloten over trokken richting Duitsland en deze werden aangevallen door Duitse jagers en beschoten vanaf de grond door Duitse luchtdoelartillerie, was het onze taak hoofdzakelijk, de mensen van de straat te houden.
Men stond graag naar de luchtgevechten te kijken en had er geen erg in dat alles wat de lucht in wordt geschoten, ook door de wet van de zwaartekracht weer naar beneden komt in de vorm van vaak zeer scherpe scherven.
De granaten die niets raken in de lucht, hebben een ingebouwd mechanisme dat ze toch tot ontploffing brengt na verloop van tijd. Dit waren de zwarte wolkjes die we in de lucht zagen rond de overvliegende vliegtuigen.
Een zeemijn op de Mauritsstraat?
Tijdens de kermis, ik meen in 1943, viel in de Mauritsstraat, één bom. Het was een prachtige maanheldere stille zomernacht. Geen geallieerde vliegtuigen in de lucht, geen luchtalarm dus.
We hadden nachtdienst en werden opgeschrikt door een hevige knal.
We vernamen dat in de Mauritsstraat een ontploffing was geweest. We grepen de fietsen en spoedden ons derwaarts.
In de Mauritsstraat aangekomen zagen we een grote stofwolk, waaruit een luid gekerm opsteeg.
Er bleken drie huizen te zijn getroffen, totaal ingestort, het puin lag tot aan de overzijde van de straat. Door de stof -en kalkwolk was bijna niets te zien.
Op het geluid afgaande klauterden we de stofwolk in. We zijn er gelukkig in geslaagd verschillende mensen uit het puin te halen. Een meisje bleek onder een ondersteboven over haar heen gevallen badkuip te liggen.
Het is haast niet te omschrijven wat voor toestanden je dan meemaakt.
Wim de Groot was op het geluid van gekerm gaan graven in het puin, ik pakte de stenen van hem aan en gooide die richting straat.
Op het laatst hing hij voorover in het door hem gemaakte gat en stuitte hij op een lichaam, dat dubbel gevouwen over een balk hing, dus voeten en handen naar beneden hangend.
Het was een naakt meisje. Ze kon zich niet verroeren omdat er een stuk metselwerk tegen haar bovenbenen stond, dat haar tegen de balk drukte. Met vereende krachten hebben we dat opzij kunnen duwen waardoor ze vrij kwam. We hebben haar aan verplegenden overgedragen, ze was in een shock-toestand. Daarna gingen we verder zoeken.
Op een gegeven moment zagen we op de zolderverdieping van het naastliggende pand, dat nog grotendeels overeind stond, een deur open gaan en iemand naar buiten komen. Er was daar buiten echter nog maar een klein stukje vloer. Hij stond even verdwaasd te kijken en ging toen maar weer terug door zijn kamerdeur.
Toen we konden inrukken stonden we nog even met wat buurtbewoners na te praten. Ik merkte dat ik één koud been had. Mijn rijbroek bleek van boven tot onder te zijn gescheurd tijdens het graven. Het heeft ook nog heel wat borstelwerk gekost om het zwarte uniform weer wat toonbaar te krijgen.
Later bleek dat de bom, mogelijk een zeemijn, door een Duits vliegtuig was gedropt, waarschijnlijk omdat het niet voldoende hoogte kon krijgen na van het vliegveld Welschap te zijn opgestegen.
De overwegwachter aan het Lodewijk Napoleonplein had het vliegtuig zo laag over zien komen dat hij een hakenkruis op de romp kon zien.
De plaats waar de bom was gevallen is nog duidelijk herkenbaar Naast de voormalige dansschool van Gerard Need staan een paar huizen in een andere bouwstijl dan de rest van de rij.
Het laatste bombardement, dat van 19 september 1944 door de Duitsers op het zojuist bevrijde Eindhoven, viel in onze wittebroodsweken.
Daar we na aankomst in Eindhoven in '42 onze schoolopleiding en vroegere werkzaamheden moesten opgeven, zat ik na enkele maanden al weer op de administratie, weliswaar als agent in uniform, doch achter de schrijfmachine.
Hoofd van de administratie was dhr. Aarts, verder zaten er dhr. W. v. d. Heuvel en dhr. F. de Poorter. De laatste was in het bezit van een inspecteursdiploma.
De gang van zaken was destijds als volgt: wie politie-inspecteur wilde worden, ging schriftelijk voor het diploma studeren. Als hij dat had kon hij, als er plaats was, op een politieadministratie worden geplaatst tegen een zakcentje, om verder in de politiewereld thuis te raken. Als er een inspecteursplaats vrij kwam, kon hij daar naar solliciteren.
Ook dhr. Spijkerman behoorde als comptabele, de man van de centen, tot de politieadministratie (hij is bij het bombardement van 19-9-44 omgekomen toen een voltreffer de schuilkelder aan de Biesterweg raakte).
Gedurende de oorlog bracht ik mijn meeste tijd op die administratie door. Alleen bij calamiteiten, bijv. bominslagen, als al het personeel op straat nodig was, werd ik ook weer naar buiten gestuurd tot ik daar weer gemist kon worden.
We zaten in een vertrek op de eerste verdieping boven de poort van het hoofdbureau. Later werd ik verplaatst naar kamer 9, tegenover de commissariskamer, naast de kamer van Majoor Vermeulen, die slechts via onze kamer bereikbaar was (hij was als N. S. B. er bang dat hij geliquideerd zou worden en vond het daarom veiliger dat een eventuele bezoeker hem alleen via onze kamer kon bereiken).
Op zijn kamer stond echter een radiotoestel en als hij niet aanwezig was, luisterden v.d.Els (die ook op kamer 9 zat en de functie van administrateur Ordepolitie vervulde en na de oorlog als inspecteur v.politie naar Nederl.Indië is gegaan) en ik naar de B.B.C.
Het was een monoknop toestel, zodat we, als we iemand hoorden aankomen, met één kleine handbeweging het toestel konden afzetten, zodanig dat het ook niet meer op de Engelse golflengte stond ingesteld.
Inspecteur Velthuis, die voor de oorlog agent van politie in Meppel was geweest maar op grond van zijn lidmaatschap van de NSB tot inspecteur bevorderd (overigens geen gevaarlijk heerschap, na de oorlog werd hij wel ontslagen, maar aangesteld tot conciërge bij een Eindhovense middelbare school), deze Velthuis dus, wilde mij naar de politieofficiersschool in Apeldoorn hebben.
Ik heb dat om principiële redenen geweigerd. We hadden in Schalkhaar al genoeg meegemaakt en we waren inmiddels weer een jaar verder.
Later werden twee inspecteurs te Eindhoven geplaatst (Menger en Verkerk) ook afkomstig van de school en ook met voorheen een rang in de lagere regionen. Tot mijn verbazing werden ze na de bevrijding niet geschorst maar bleven ze als inspecteur werkzaam.
Op kamer 9 bestond mijn werk uit:
- het bijhouden van de personeelsadministratie,
- het innemen van rekeningen van het Politieziekenfonds, deze doorzenden en later aan de belanghebbenden uitbetalen (het was eigenlijk een soort particuliere ziektekostenverzekering)
- het afhalen aan het distributiekantoor van de distributiebonnen voor het gehele personeel en hun gezinnen.
Ik deed er ook wat tikwerk. Als het me nuttig leek maakte ik van de brieven een extra kopietje en gaf dat door aan mijn neef Henk Wielenga (winkelier aan de Nieuwstraat) die er bij zijn verzetsconnecties wellicht iets mee kon doen.
Van 28-8-44 tot 10-9-44 had ik verlof wegens huwelijk.
Van 29-8-44 was ik bij mijn vader aan boord. Het schip lag tijdens ons huwelijk te Alkmaar en vertrok vandaar naar Veen (a.d.Maas bij Heusden). Van Dolle Dinsdag (5 sept) hebben wij tijdens het varen niets gemerkt.
Op 8 of 9 september reisden we terug naar Eindhoven. Er was ondertussen van alles gebeurd, o.a. had insp.van Keulen alle S.D. gevangenen op Dolle Dinsdag vrijgelaten terwijl Eindhoven nog niet bevrijd was. Vanaf 11-9-44 zat ik weer op de administratie maar een paar dagen later weer in de straatdienst.
In verband met de spanning rond de nadering van de geallieerden, werd er door de stad gepatrouilleerd, zeg maar wat rond gefietst.
In de nachtdienst kon je nog wel eens wat uithalen.
Zo hebben Gerrit Bruin(L) en ik van de in het Gemeentelyceum aan de Julianastraat opgeslagen radiotoestellen (Zie Radiopolitie in boek Matla) er diverse bij de eigenaars teruggebracht aan de hand van de labels die er aan hingen, terwijl de bewaker ergens elders in het gebouw zat te slapen.
Op 18 september 1944 kwam de bevrijding.
Er brak een zeer onoverzichtelijke en rommelige tijd aan. Het is uitgesloten om alles wat er in het politiekorps gebeurde, samen te vatten. Ik kan alleen enkele voorvallen uit mijn rolletje daarin noemen. Ik werd meteen belast met het ophalen van politieke arrestanten die werden aangewezen door de Politieke Recherche Afdeling. Deze werden in diverse scholen in Eindhoven ondergebracht.
Daar werd ik soms ook als bewaker te werkgesteld. Ik herinner me dat ik een paar dagen na de bevrijding in een school aan de Don Boscostraat een lokaal vol Duitse krijgsgevangenen moest bewaken. Er lag een man of 20 in het stro te slapen. Gelukkig kreeg ik naast mijn dienstrevolver nog een Duits geweer ter beschikking. Ik heb de hele nacht in de deur gestaan om het zaakje in de gaten te houden. Ze bleven echter rustig, waren blij dat ze van de narigheid af waren.
Ook moest ik vaak politieke arrestanten van een school naar het Gezellenhuis in de Don Boscostraat transporteren, waar de P.R. A.-rechercheurs ze aan een verhoor onderwerpen. Dit was wel nodig want er zaten veel onschuldigen bij die alleen gearresteerd waren op grond van burenruzies die niets met politiek te maken hadden. Men probeerde zo vetes uit te vechten door iemand verdacht te maken.
Op 28-10-44 werd ik in opdracht van inspecteur van Keulen weer op de administratie geplaatst. Dat had waarschijnlijk de volgende reden:
Van oudsher was in den Bosch de procureur-generaal, fungerend directeur van politie gevestigd. De Duitsers hadden in hun reorganisatiewoede beslist dat deze functionaris in Eindhoven moest zetelen (omdat Eindhoven groter was dan Den Bosch?). Tevens werd deze functie gecombineerd met die van Hoofdcommissaris van Politie, toen Politiepresident genoemd (Mr.van Leeuwen).
Hierboven staat van Leeuwen (2e van links) op een balkon in Den Bosch. Links van hem staat Maj.Wijnkamp. Rechts staat de NSB-burgemeester van Den Bosch (Thomaes) die ook de schoonvader was van N.J. van Leeuwen. 2e van Rechts is de commissaris van politie te 's-Hertogenbosch, Majoor Staal.
De administratie van de Proc.Gen., het parket, kwam ook naar Eindhoven en werd in de gymnastiekzaal van het hoofdbureau ondergebracht. Maar de bevrijders begonnen langzamerhand onze grenzen te naderen en op een gegeven moment bleven die lieden in Den Bosch, waar ze woonden (het reizen was zeer gevaarlijk i.v.m.treinbeschietingen).Van den Heuvel was inmiddels aangesteld tot hoofdagent rechercheur-administrateur bij de Recherche Hoofdafdeling die onderdak had in het Pannenhuis, een oude villa aan de Stratumsedijk ongeveer op de plaats waar nu de P.C.Hooftlaan daarop uitkomt. Deze afd. was ook al ontstaan door voornoemde reorganisatie woede. Alles moest ook militaire rangen hebben.
Zo werd de oude heer Aarts (l), die zijn leven lang administrateur was geweest, plotseling Onderluitenant, hij kon gelukkig zijn oude werk blijven doen.
In diezelfde tijd, zo tegen de bevrijding, waren de meeste korpsleden die boter op hun hoofd hadden, gevlucht.
Na de bevrijding was er geen korpsleiding meer daar ook Mr. van Leeuwen was verdwenen (lid NSB) en werd dhr Aarts chef van de administratie van de Politieke Recherche geworden.
De P.R.A. was gevestigd Willemstraat 28.
Kort na de oorlog werd hij op 65-jarige leeftijd gepensioneerd, een maand later overleed hij.
Toen kwam de hoofdinsp. Minnaert (links) weer tevoorschijn, die in de oorlog door de Duitsers was geschorst omdat hij Duits propagandamateriaal had verscheurd in plaats van het op de leestafel te leggen. Deze gemoedelijke baas werd waarnemend hoofdcommissaris.
Hij vestigde zich in de kamer van de Hoofdcommissaris en vroeg of ik in de kamer naast hem wilde komen zitten, de commissariskamer (er was op dat moment geen commissaris)
Hij kon de Engelsen en Amerikanen die hem bezochten slecht verstaan.
Op die manier had hij mij als tolk bij de hand en kon hij me via de tussendeur tussen makkelijker bereiken.
Waar v.d.Heuvel gebleven is. weet ik niet meer. Een Rotterdamse inspectrice kinderpolitie, Mr. Wiersma, die om onbekende redenen in '44 (voor de bevrijding) naar Eindhoven was overgeplaatst, werd na de brand van het Pannenhuis (r), waar ook de kinderpolitie als onderdeel van de Recherche-hoofdafdeling was ondergebracht, op de administratie geplaatst, daar ze geen kamer meer ter beschikking had. Toen waren we dus al met tweeën. Daar de politiegelederen zeer waren uitgedund door de vlucht c.q. arrestatie van de foute korpsleden en door het feit dat er verschillende verlofgangers, die hun vakantie boven de rivieren doorbrachten, niet meer naar het bevrijde gebied terug konden reizen, moest er nieuw personeel worden aangenomen.
Er werd een oproep in de krant gezet. Er waren nog wat oude sollicitatieformulieren uit de bezettingstijd die na het doorhalen van enkele niet meer passende passages werden gebruikt maar de toeloop van sollicitanten was zo groot, dat ik snel een nieuw stencil tikte en uitdraaide zodat we weer even verder konden. Voor het uitreiken daarvan zat ik op de commissariskamer. Ook het innemen vond daar plaats.
Op een gegeven moment zag ik tussen de sollicitanten een heer in uniform opduiken.
Hij stelde zich aan me voor als van der Werf: de nieuwe hoofdcommissaris. (links)
Hij wist natuurlijk niet wie ik was. Ik was wel in uniform maar bij de bevrijding hadden we alle in de oorlog gevoerde distinctieven verwijderd, zoals het blauwe padje met zilveren bies op de kraag en de lauwertak van de pet.
Het rood-wit-blauwe schildje hadden we gehandhaafd. De uniformknopen zijn trouwens gedurende de gehele oorlog knopen van het Nederlandse leger geweest. Omdat ze bronskleurig waren had men ze met zilververf bewerkt om beter bij het zwarte uniform te passen.
Van de Werf nam de zaak dus over van Minnaert en toen begon de wederopbouw van het korps.
Dhr. v.d.Werf had tijdens de bezetting als gijzelaar in St.Michielsgestel gezeten, waar ook de Procureur-Generaal Baron Speyart van Woerden zat.
Daar zou hij reeds de toezegging hebben gekregen dat hij na de bevrijding Hoofdcommissaris in Eindhoven zou worden.
Voor de oorlog was hij inspecteur van politie in Tilburg.
In de begintijd na de bevrijding heb ik ook veel gesproken met de Hoofdcommissaris v.d.Werf, die wel de bezettingstijd had meegemaakt, doch in een gijzelaarskamp te Sint Michielsgestel (Ruwenberg).
Daar had hij wel allerlei verhalen over wat er tijdens de bezetting was gebeurd. Hij had het dus niet persoonlijk meegemaakt.
Nieuw personeel:
- per 1-mei-1945 25 aspiranten;
- per 1-april-1945: 7 man,
- per 25-april-1945: 9 man,
- 0-april-1945: 5 man,
- 1-mei-1945: 2 man,
- 8-mei-1945: 1 man
- 18-juni-1945: 25 man.
De inspecteur Pijls (links) werd Commissaris en ik kon mijn plaatsje op kamer 9, op personeelszaken weer innemen.
Het dienstverband van het in de oorlog in dienst getreden personeel werd per 1-1-46 door v.d.Werf omgezet in een tijdelijk dienstverband met een proeftijd van een jaar. Aanstelling in vaste dienst zou eerst plaats vinden na het behalen van het officiële politiediploma, dat we natuurlijk niet hadden omdat in de oorlog geen examen werd afgenomen. Wij hadden trouwens praktisch geen theorielessen gehad, afgezien van enkele uurtjes les in Strafrecht en Strafvordering bij de Marechaussee.
Naast de exercitieopleiding werden we blijkbaar geacht in de praktijk voldoende kennis op te doen. Daar er in 1946 nog geen examens voor het politiediploma werden afgenomen, werd de proeftijd op 24-12-46 met een jaar verlengd.
In 1947 vonden inderdaad weer examens plaats en de meeste oorlogsagenten haalden de eerste keer het diploma. Enkelen haalden zelfs de “aantekening met lof". Ik haalde het op 27-1-47 en op 19-8-47 de aantekening. De dienstverbanden werden dan ook weer in vaste dienstverbanden omgezet, hoewel we eigenlijk al vanaf 18-6-42 vast aangesteld waren in dienst van de gemeente Eindhoven.
(Ik spreek hier van "we" omdat dit voor de gehele ploeg Schalkhaar agenten geldt).
Na de bevrijding werd ook de politieadministratie weer opgebouwd. Jos Schroeders, die voorheen ambtenaar op de gemeentesecretarie was, werd hoofd van de administratie.
Dhr. Aarts ging met pensioen (65 jr), dhr. v.d.Heuvel werd comptabele (financieel beheer), dhr. de Poorter werd inspecteur van politie, V.d.Els, met wie ik op kamer 9 had gezeten, werd aanvankelijk bij de Engelse Militaire Politie gedetacheerd en ging later als insp.v.pol. naar Nederlands Indië.
Per 18-9-44 werden 14 man hoger personeel, 55 man lager personeel w.o. 8 arbeidscontractanten (W.A.hulpagenten) ontslagen, (zie aantekeningen in schrift "Mutaties personeel i.v.m. maandrapport).
Dhr.Schroeders (boven links) bouwde een nieuwe politieadministratie op volgens het Gemeenteadministratiemodel. Er kwamen een afd. Registratuur en afd. Personeelszaken, een afd. Financiën en een Politieke Dienst.
(zie brief van hoofdcomm. aan Burgemeester dd. 31.10.45, opgesteld door dhr. Schroeders.)
Ook kwam ook de heer Schoonenbeek (boven rechts), voormalig ambtenaar ter Gemeentesecretarie Culemborg, die, nadat ik hem had ingewerkt in de Eindhovense toestanden, mijn chef werd. Hij had diploma Gemeenteadministratie, ik was agent van politie.
Voordat de hr. Schroeders aan zijn opbouw van een politieadministratie begon, had ik deze administratie bij afwezigheid van anderen alleen gedaan zo goed en zo kwaad als dat ging, zij het natuurlijk in beperkte mate. Later bijgestaan door de eerder genoemde Mej. Wiersma.
Staatspolitie
In de oorlog werden alle voorheen bestaande politieorganisaties zoals Gemeentepolitie, Rijksveldwacht, Gemeenteveldwacht en Marechaussee, samengevoegd.
De in opdracht van de Duitsers gevormde nieuwe organisatie was de Staatspolitie (zie de Jong).
Daar ik deze omvorming te Eindhoven had meegemaakt, kon ik dhr. v.d.Werf hierover uitvoerig inlichten, inclusief alle daaromheen plaats gevonden hebbende gebeurtenissen en over personen die er een rol bij hadden gespeeld.
De zuivering speelde hier tussendoor doch werd verricht door de Zuiveringscommissie bestaande uit dhr. Buiten (A.R.gemeenteraadslid), dhr. v.d. Grinten, leraar St.Joriscollege en nog iemand waarvan ik de naam niet meer weet.
Nu moest de zaak weer worden teruggedraaid van Staatspolitie naar Gemeentepolitie.
De bijbehorende administratie werd mijn taak. Ook hield ik de administratie bij van het Ned.Politieziekenfonds, later Geneesk. Verzorging Politie. (inname nota's , doorzending naar Utrecht, later de gedeclareerde gelden uitbetalen).
Ook moest ik de distributiebescheiden voor het gehele personeel (incl.gezinsleden) ophalen bij het distributiekantoor in het College (een voormalige school tussen Stratumseind en Smalle Haven). Ik moest die dan op kamer 9 Hoofdbureau uitreiken.
Ik zat daar samen met de dhr Schoonebeek omdat v.d.Els naar Indië was vertrokken. Dit duurde een paar jaar, tot dhr.v.d.Werf vroeg wat mijn toekomstplannen waren. Ik kon een administratieve rang krijgen (bureauambtenaar 1e klasse) of terug gaan naar de actieve dienst als hoofdagent v.pol.
Ik koos voor het laatste en diende tot 1-4-1955 bij de Bijzondere Dienst, afdeling Bijzondere Wetten.
Die was aanvankelijk gevestigd in de kapel van het klooster Sancta Ursula, dat destijds na vertrek van de nonnen in gebruik was genomen als gemeentehuis. De kapel was een houten aanbouw aan een villa vóór de ingang van het Stadswandelpark aan de Stratumsedijk, ongeveer op de plaats waar nu de Stadsschouwburg staat. (links)
Later werd het bureau Bijz.Wetten verplaatst naar Nieuwstraat 5, naast restaurant de Bus.
Naast Sancta Ursala was een soort prieel of theehuisje, dat als politiepost Stratum in gebruik was (boven links), later gevestigd in een huisje aan de St.Jorislaan, hoek Stratumsedijk, waar nu een flatgebouw staat.(boven rechts)
In een enthousiaste bui heb ik in 1955 eens berekend wat ik na promoties eventueel zou kunnen verdienen.
Mijn maandsalaris was toen:
Wedde, kledingtoelage, Rijwieltoelage, Kindertoelage, tijdelijke kindertoelage minus pensioenpremie, loonbelasting en premie geneeskundige verzorging = ƒ.447,72.
De maxima bedroegen voor hoofdagent wedde+kledingtoelage+rijwieltoelage ƒ.5020,80,
voor brigadier ƒ.5784,20
voor adjudant ƒ.6496,32 per jaar.
In en artikel in het korpsblad van maart 1953 schreef de redactie bij gelegenheid van het afscheid van Gerard van den Boom:
Schreef collega v. d. Boom, als secretaris van de afd. Eindhoven van de Centrale van Politie organisaties nog in het korpsblad, over de maand oktober 1954 onder de titel: „Symptoom", dat de stroom van collega's, die gebruik maakt van het tekort aan werkkrachten in deze tijd van hoog-con junctuur, overstapt naar een beter betaalde betrekking steeds groter wordt, thans heeft hijzelf, blijkbaar door zijn eigen artikel geïnspireerd, het besluit genomen ingaande l april 1955 een nieuwe werkkring te aanvaarden en wel bij het Gemeenschappelijk Administratiekantoor hier ter plaatse.
Zo maar wat losse opmerkingen:
Na het grote bombardement van 5 december 1942 was het Philips-ontspanningscentrum als dependance van het politiebureau in gebruik. Als we geen taak op straat hadden zaten we daar op een balkon in een grote zaal. Op een balkon aan de andere kant van de zaal zat de Grüne Polizei, die ook naar Eindhoven was gestuurd. Zij zongen van tijd tot tijd de bekende Duitse liederen.
Aan onze kant zaten ook politieagenten uit andere steden die ter assistentie waren gedetacheerd. Wij maakten er een sport van om na elk Duits lied een Nederlands vaderlands lied in te zetten.
Je stond er verbaasd van hoeveel goede stemmen er aanwezig waren. Uit volle borst!
Er is gedurende de oorlog een tijd geweest dat in de kelder van het oude stadhuis aan de Rechtestraat (inmiddels afgebroken) distributiebescheiden lagen opgeslagen die werden bewaakt gedurende de nacht door distributieambtenaren die waren bewapend met ijzeren speren. Daarmee zonden eventuele overvallers geweerd moeten worden!
Assistentie bij de nonnen
In de vijftiger jaren belden de nonnen van het klooster aan de Heezerweg bij Tivoli dat ze geen raad wisten met hun hond en of we die maar even wilden doodschieten.
Ter plaatse bleek dat een potige boerendochter (non) belast was met de verzorging van die hond.
De hond zal in een afgesloten ren, ook van boven afgesloten.
Zij hadden de hond aangeschaft om de kwajongens die over de schutting klommen om het fruit te jatten, weg te jagen.
De non-verzorgster deelde ons mede dat de hond geen hond was maar een wolf. Zij had er verstand van.
De hond ging als een verscheurend dier tekeer in de ren toen hij onze aanwezigheid opmerkte. Het was dus moeilijk schieten op een heen en weer springende hond.
Uiteindelijk heb ik maar een schot gelost en raakte hem in een voorpoot. Daarna ging hij in zijn nachthok liggen midden in de ren, grijnzende bek met tanden naar buiten gericht.
Toen was het wat gemakkelijker om hem een genadeschot te geven.
De zuster en brigadier de Tollenaer hebben terplekke een diep gat gegraven waarna de hond werd ter aarde besteld.
Overigens moet ik tot slot nog mededelen dat de huidige tijd op een bepaald punt niet veel verschilt met de oorlogstijd.
Toen mocht de burger 's nachts niet op straat vanwege de spertijd, nu kan hij niet op straat vanwege gevaar voor eigen veiligheid.
Hachelijk voorval
Het meest hachelijke voorval van de hele oorlogs -en bezettingstijd vond plaats toen ik op zekeren dag van de wachtcommandant (hoofdagent, vergelijkbaar met later adjudant) opdracht kreeg om met een voor het bureau staande bus mee te rijden. Dit leek niets bijzonders. Het gebeurde wel meer dat je zo'n soort opdracht kreeg zonder nadere toelichting, je wist dus niet wat er aan de hand was. Joop maakte het eens mee dat hij opdracht kreeg met de postauto mee te gaan naar Bladel. Onderweg bleek dat de chauffeur daar Belgische shag ging halen voor de postbazen. De politiebazen zullen er ook wel in hebben mee gedeeld. In mijn geval zat er een chauffeur in de bus en ik ging op de voorste bank in de overigens lege bus zitten. Er was mij niets verteld omtrent het doel van de rit.
Tot mijn ontsteltenis echter stapten er even later ook twee Grüne Polizeimannen in, die met hun karabijnen op de achterste bank gingen zitten. De bus reed weg en ik weet niet meer of de chauffeur al opdracht had om naar een bepaald adres te rijden of dat zij hem dat in de bus opgaven. De bus reed naar Woensel, waar hij bij een bepaald adres stopte, ik meen in de Wattstraat. I
n paniek stapte ik uit, niet wetende wat er gebeuren ging. Ik liep wat rond in de straat, ik had tenslotte geen opdracht. De Duitsers hadden ook niets tegen mij gezegd. Zij stapten ook uit en zullen wel ergens aangebeld hebben zonder gehoor te krijgen. Daar ik nog binnen hun schootsafstand was, ging ik terug naar de bus en stapte weer in. De bus reed terug naar het bureau.
Later hoorde ik van een nichtje, dat bij Philips op de Hollandse Afdeling (later Philips Nederland) werkte, dat een collega van haar, die mij wel eens op die afdeling had gezien en mij dus van gezicht kende, haar had gevraagd zijn dank aan mij over te brengen omdat hij, toen hij mij door de straat had zien lopen en op afstand de Duitsers had zien lopen (normaal fietste een agent in de buitenwijken van de stad) dacht dat er iets onheilspellends zou kunnen gebeuren en snel via de achterdeur en tuin de benen had genomen.
Ik zou zijn leven hebben gered hoewel ik me nergens van bewust was. Ik heb trouwens nooit begrepen waarom ik met die bus mee moest. Zij hadden blijkbaar opdracht om iemand op te halen, moesten ze daar dan een Nederlandse politieman bij hebben? Eén van de vreemde kronkels die je in de oorlog meemaakte. In dit geval liep het goed af en kreeg ik nog een bedankje op de koop toe.