Voordat Gerard van den Boom naar Eindhoven werd overgeplaatst, diende hij (na tevoren bij de Koninklijke Marechaussee te hebben gediend) bij het Amsterdamse korps .
In de oorlog werden ze min of meer gedwongen een korte opleiding in Schalkhaar te volgen.
Hieronder zijn verhaal vanaf het moment dat die opleiding was voltooid.
Op 18-6-42 werden we naar Eindhoven overgeplaatst. De ploeg bestond uit 27 man, allen in uniform, koffer met privé spulletjes bij zich, voorzien van een reisorder per trein.
Op het station in Eindhoven aangekomen, bleek dat geen van ons ooit in Eindhoven was geweest en dus ook niemand wist waar het politiebureau was. Gelukkig stond er een agent op het stationsplein (Jos Hennige), die ons naar het politiebureau bracht, (toen nog op de Grote Berg).
We werden daar in de personeelsadministratie opgenomen en kregen als voorlopig gezamenlijk onderdak een zaal in het Gezellenhuis "Ons Thuis" in de Deken van Somerenstraat, dus naast het politiebureau, aangewezen. In die zaal lagen strozakken op de grond a la militaire dienst voor de oorlog, en we kregen dekens. Bekijk het verder maar.
De 1-persoons kamertjes in het Gezellenhuis waren blijkbaar niet voor ons bestemd.
Het is echter niet juist wat in de Jong, deel 6-1-254 staat, dat we in Eindhoven als politiebataljon werden geplaatst. We hadden al gauw particuliere kosthuizen, waren dus niet gekazerneerd, en werden in de gewone straatdienst ingedeeld.
Diezelfde middag moesten we in de gymnastiekzaal van het Hoofdbureau aantreden en werden welkom geheten door Majoor Vermeulen. Dit was de commandant van de Orde-politie, nu zouden we zeggen Hoofdinspecteur van de straatdienst.
In de oorlog moest alles zonodig letterlijk uit het Duits worden vertaald, dus Ordnungspolizei was bij ons Ordepolitie.
Vermeulen was, naar ons later bleek, een voormalige kapitein van het Nederlandse leger, waar hij belast was met het beheer van opgeslagen leger goederen in de vesting Hellevoetsluis. Vandaar dat wij hem de "kapitein van oud roest” noemden. Hij was lid van de N.S.B, en behept met het daarbij behorende brallerige optreden.
Klik op de afbeeldingen voor vergroting
Boven links: een dienstorder van politiepresident Kooijmans over dienstweigering.
Boven rechts het proces-verbaal van eedaflegging opgemaakt door de foute hoofdcommissaris Willem Dijs en dat niet door van den Boom werd ondertekend
Na het welkomstwoord werd ons gevraagd wie er lid was van "de Partij'(NSB) Niemand. Wie lid was van het Rechtsfront (een nat.soc. organisatie van mensen die op justitieel gebied werkzaam waren).
Ook niemand dus. Wie lid van de Kameraadschapsbond van de Nederlandse Politie (een surrogaatvakbond die in de plaats was gekomen van de vroegere politiebonden). Ook weer niemand lid.
Later bleek ons dat we, omdat we politieagent waren, automatisch lid waren van die kameraadschapsbond, maar dat wisten we toen nog niet. We hebben er nooit iets van gehoord, geen vergaderingen, geen contributie, maar we zullen wel ergens op een ledenlijst hebben gestaan zonder dat we het wisten of we ons ergens voor hadden aangemeld.
Toen Vermeulen (l) hoorde dat we geen van allen ergens lid van waren, liep hij kwaad weg.
Dit verhaal was als een lopend vuurtje bekend geworden in het korps, in de stad en zelfs ver daar buiten. De volgende dag konden we al een kamertje krijgen in het Gezellenhuis en een paar dagen later hadden we allemaal een particulier kosthuis bij de burgers van Eindhoven. Men had die nieuwelingen aanvankelijk niet vertrouwd, gedacht dat het allemaal N.S.B.ers waren.
Zodra bleek dat er geen partijlid bij was werden we overal geaccepteerd.
Toen ik kort daarna bij mijn oude kwartiergever in Dreumel op bezoek was en daar de plaatselijke dorpsveldwachter tegen kwam, die ik uit de "lichtverschijnselentijd" in de mobilisatie kende, bleek hij al van onze ontvangst door Majoor Vermeulen op de hoogte te zijn.
Ik betrok met Drewes Zuidema en Albert Wildeboer een kamer bij de fam.van der Peut op Hagenkampweg 42, waar we het naar omstandigheden redelijk goed hebben gehad.
Ongeveer een jaar later zijn Zuidema en Wildeboer naar andere kosthuizen vertrokken. Tot mijn huwelijk in 1944 ben ik er nog gebleven in gezelschap van Gerrit Bruin, die ook in dezelfde ploeg was ingedeeld als ik. De Hoofdagent Verhoeven werd ons toegewezen om ons in de eerste dagen wat bekend te maken in Eindhoven. Hij maakte marsjes met ons door de stad en wel speciaal door de minder goed bekend staande straten kennelijk om wat indruk te maken op de daar wonende criminelen.
Of het geholpen heeft?
Ik werd toegevoegd aan Piet van den Broek, een agent eerste klasse die mijn mentor zou zijn. (R)
Mijn eerste dienst bestond uit het ophalen van een lijk uit het Beatrixkanaal (een oud vrouwtje had zich daar verdronken). De driewielige rijwielambulance werd van stal gehaald, waarop een open doodkist met dekzeiltje. In uniform op een bakfiets, die het publiek wel kende, trok natuurlijk veel bekijks. Piet fietste er naast. Aan het kanaal aangekomen de kist er af getild, naar de waterkant gedragen en het lijk er in gelegd, zeiltje er over, kist weer op de bakfiets en in optocht naar het bureau, half Strijp er achteraan. Ik heb daarna ongeveer 25 keer mijn handen gewassen want van rubber handschoenen had nog nooit iemand gehoord.
In de eerste nachtdienst (22 tot 6 uur) gingen Piet en ik om 24 00 uur de binnenstad in voor controle op café-sluiting. Bij alle kasteleins werd de nieuwe agent voorgesteld en een borreltje gepresenteerd. Daar ik nog nooit sterke drank had gedronken, liep dit natuurlijk vrij snel fout. Gelukkig heeft Piet die meer gewend was, me heelhuids aan het bureau gekregen waar ik de rest van de nacht in een leegstaande cel op de brits m'n roes heb uitgeslapen: Het ging er in die tijd in Eindhoven, ondanks de bezetting, nogal gemoedelijk aan toe.