Het persoonsbewijs van politieman Janus Franken.
Het jaarverslag dat aan het einde van 1940 werd opgemaakt, rept met geen woord expliciet over de oorlogsperiode tussen 10 mei en 31 december 1940.
Het telt slechts 8 pagina's waaronder de twee afgebeelde.
Op 15 januari 1941 werd Willem Dijs, de chef van de Philipsbewaking, door Seys Inquart benoemd als korpchef van Eindhoven.
Op 30 januari 1941 bracht hij een nieuwe Algemene Dienstorder voor het korps uit.
Politieopleiding Schalkhaar
De Duitsers wensten een nieuwe generatie politiemensen te kweken, die in de Duitse nazi-sfeer opgeleid en dienovereenkomstig geïndoctrineerd waren.
Voor dit doel richtte men twee nieuwe opleidingscentra op: de Politie Officieren School te Apeldoorn en het Politie Opleidings Bataljon te Schalkhaar. (boven) Een kort filmpje over deze opleiding staat op de website OORLOG IN BLIK
'Schalkhaar' werd berucht als het symbool van het nieuwe type van de onvaderlandslievende, nazi-achtige politieman, hetgeen niet altijd terecht was.
Veel jonge mannen zagen via het Opleidings Bataljon een kans om aan de Arbeitseinsatz te ontkomen.
De Verordening Organisatie Politie (VOP), die op 1 maart 1943 in werking trad bepaalde dat de politie een aangelegenheid van staatszorg was.
De politiekorpsen van Amsterdam, Rotterdam, ’s-Gravenhage, Utrecht, Haarlem, Groningen, Eindhoven en Arnhem werden Staatspolitie.
In 121 middelgrote gemeenten bleef de Gemeentepolitie bestaan, maar zij werd ondergeschikt aan de Staatspolitie-instanties. In de overige gemeenten van het land was de politiedienst in handen van de Staatspolitie zijnde de Marechaussee/Gendarmerie. Voor de gehele Nederlandse politie werd een uniform rangenstelsel met militaire benamingen vastgesteld en nieuwe uniformen.
Met ingang van 10 november 1942 diende al te worden overgegaan tot het dragen van het nieuw in te voeren politie-uniform
bij de gemeentepolitiekorpsen en nieuwe stedelijke Staatspolitiekorpsen. Voor de gehele Nederlandse politie kwam er een uniform met een platte pet met klep en een tuniek met een gesloten dubbele kraag. De kraag was voorzien van kraagspiegels met daarop de rangonderscheidingstekens.
De petemblemen bestonden uit het politie-embleem (de springende granaat) op de petbol en daaronder, op de petband, het nationaal embleem (een kokarde in driekleur, omgeven door een lauwerkrans).
Alle uniformknopen waren 'granaatknopen', waarop in reliëf de springende granaat als politie-embleem afgebeeld was.
Voor 1990 was er nog nooit een gedegen onderzoek of werk gepubliceerd over de groep die in Schalkhaar opleiding heeft genoten. Ter verkrijging van de graad van Doctor aan de Rijksuniversiteit te Leiden schreef J.J. Kelder een proefschrift "De Schalkaarders" dat hij op 1 november 1990 verdedigde. (ISBN 90-204-1988-9 Veen uitgevers)Dit uitgebreide proefschrift laat zien dat het niet zo eenvoudig was om een juist oordeel over de groep te vellen en iedereen over een kam te scheren. Het gaat te ver om dit proefschrift in zijn geheel weer te geven vandaar de verwijzing naar het isbn-nummer voor degenen die belangstelling hebben in het complete verhaal.
Hieronder een deel van zijn eindconclusie.
Het is kortom te gemakkelijk om bij het thema 'collaboratie van de Nederlandse politie' uitsluitend aan Schalkhaarders te denken.
Ook de gewone politie maakte deel uit van Rauters politiebedrijf. Er zijn in feite heel wat parallellen tussen de in dienst gebleven p.o.b.-ers en hun niet-Schalkhaarse collega's die steeds hun taak bleven verrichten. Het blijft natuurlijk mogelijk, dat Schalkhaarders herhaaldelijk intensiever zijn ingezet bij de uitvoering van Duitse opdrachten. Ook is wellicht het aantal nationaalsocialisten of sympathisanten van de nieuwe orde onder de p.o.b.-ers groter geweest dan bij de gewone politie.
Toch zegt het etiket 'Schalkhaarder' niet alles.
Het hoeft niet te betekenen dat betrokkene de Germaanse groet heeft gebracht: dat geldt alleen voor degenen die na 10 oktober 1942 bij het p.o.b. een cursus volgden.
Het houdt niet automatisch in, dat men nooit eerder bij de politie had gewerkt: ook talloze politiemannen die al een functie bij de politie bekleedden, bezochten de school voor een bij scholingscursus.
Het impliceert geenszins, dat men nationaal-socialist was of werd, zoals het ook niet betekent dat men altijd trouw alle Duitse opdrachten heeft uitgevoerd.
Het betekent niet, dat men bij een gesloten eenheid was ingedeeld en als dat wél het geval was, dan is daarmee nog niet meteen gezegd, dat men dus ook een bruut optredende zwarte Tulp is geweest. Het gemeenschappelijke 'oorlogs verleden van p.o.b.-ers bestaat hieruit, dat zij een cursus volgden of een baan aanvaardden bij een op nationaalsocialistische leest geschoeide instelling, op zichzelf natuurlijk reden genoeg voor een collectieve zuiveringsmaatregel. Voor het overige laat de term 'Schalkhaarder vrijwel evenveel mogelijkheden open als de omschrijving 'politieman in de bezettingstijd'.
Negen jaar na bovenbedoeld proefschrift, op 26 februari 1999, promoveerde de Eindhovense oud commissaris D.M. de Jaeger (l) op het proefschrift 'De houding van de Nederlandse politie tijdens de Tweede Wereldoorlog in de grote steden van Noord-Brabant'. (ISBN 90-6663-041-8, f 45)
De Jaeger: "Het oordeel over het functioneren van de politie tijdens de oorlog is in het algemeen niet erg gunstig. Veel mensen beschouwden de politie als verlengstuk van de bezetter.Het beeld is veel genuanceerder dan in sommige standaardwerken wordt geschetst. Vooral in de reeks van Lou de Jong komt de politie er bijzonder slecht van af. Dat oordeel was vaak gebaseerd op zeer emotionele gebeurtenissen, zoals de jodenvervolging, de arrestatie van onderduikers en het optreden tegen zwarthandelaren.
In het westen van het land is het optreden tegen de joden veel radicaler geweest. Bovendien heersten daar de specifieke omstandigheden van de hongerwinter. De Jong heeft zijn vernietigende oordeel voornamelijk gebaseerd op gegevens uit het westen van het land. Maar de rol van de Amsterdamse politie was een heel andere dan die van de politie in Brabant. Het beeld dat de politie in heel Nederland niet deugde, is te kras. Er zijn genoeg politiemensen in Brabant geweest die tijdens de oorlog geen enkele keer in aanraking zijn gekomen met joden.
Mijn conclusie is dat het merendeel van de politie niet beter, maar ook niet slechter heeft gefunctioneerd dan andere beroepsgroepen tijdens de bezetting. Terwijl ze wel in aanzienlijk moeilijker omstandigheden moesten opereren. Natuurlijk, er zaten ook aperte fouten in het politie-apparaat, die op verraderlijke wijze hulp verleenden aan de vijand. Maar het is onterecht om dit het hele politiekorps aan te rekenen.
De politie werkte met een onduidelijke opdracht. Het beeld bestaat dat de politie meewerkte met de bezetter. Maar daar was niets onoirbaars aan.
Al in 1937 had de regering de aanwijzing gegeven dat ambtenaren bij een vijandelijke bezetting op hun post moesten blijven in het belang van de bevolking. Pas als zou blijken dat de belangen van de bezetter meer gediend werden - dus als het eigenlijk naar collaboratie ging rieken - moest de functie worden neergelegd.
Dat was een vreselijk dilemma voor de politiemensen en andere ambtenaren. Want waar lag het omslagpunt? Als ze nou bij de ambtseed ook trouw aan de Führer moesten zweren, dan was het duidelijk geweest. Maar dat gebeurde niet.
De inpalming van de politie ging stapje voor stapje. Het omslagpunt werd voor veel politiemensen eigenlijk pas bereikt met de april-mei-staking in 1943.
Het overgrote deel van de politiefunctionarissen had sympathie voor de stakers. Maar ze kregen wel de opdracht om krachtdadig op te treden, geen waarschuwingsschoten te lossen en onmiddellijk raak te schieten zonder aanzien des persoons.
Desondanks is, zo merkt ook De Jong op, voor zover bekend nimmer raakgeschoten.
Dat deze opdrachten niet werden uitgevoerd, wijst erop dat ook binnen de politie-organisatie het lijdelijk verzet groeiende was. Het trieste van het verhaal is echter dat de meeste joden toen al waren gedeporteerd.'
De rol van de gewone politieman is bij de deportatie van joden beperkt geweest. De opsporing en arrestatie van ondergedoken joden werd vooral uitgevoerd door speciaal geselecteerde politiefunctionarissen die deel uitmaakten van de zogenoemde Politieke Politie, of die bij de Sicherheitspolizei waren gedetacheerd. Met name deze kleine groep apert foute politiefunctionarissen, die merendeels pas tijdens de bezetting in dienst waren getreden, hebben gezorgd voor het slechte imago van de politie.
Daarnaast had je de mannen van de Arbeidscontroledienst. Die liepen in dezelfde uniformen als de politie en schoten op alles wat bewoog. Ze hebben in Den Bosch eens een bakkerij omsingeld op zoek naar onderduikers.
De bakkersknecht werd pardoes doodgeschoten. Dat soort incidenten bepaalde het beeld.
Maar er waren ook politiemensen die meewerkten met het verzet. Of die orders net een dag te laat uitvoerden, waardoor mensen op tijd konden vluchten. Of huiszoekingen met de ogen dicht verrichtten, waardoor niets verdachts werd gevonden.Het merendeel probeerde er slechts het beste van te maken. Ze hoorden niets en ze zagen niets. Net als de meerderheid van de bevolking."
Drs. Ad de Beer, als historicus gespecialiseerd in de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog in Tilburg, schreef ondermeer over het boek van de Jaeger:
Bijzonder heikel is het om een beeld te vormen, op basis van wetenschappelijk onderzoek, van ´De houding van de Nederlandse politie tijdens de Tweede Wereldoorlog´, zoals D.M. de Jaeger dat doet, 'in de grote steden van Noord-Brabant' .
Binnen de wetenschappelijke wereld bestaat nog steeds de gelegenheid om op wat afstandelijke wijze over deze problematiek te discussiëren en genuanceerde oordelen te geven. Daarbuiten wordt de onderzoeker dikwijls geconfronteerd met vastzittende ongenuanceerde oordelen en beelden die zich niet laten beïnvloeden door onderzoek en genuanceerd denken.
Of zoals iemand in volle overtuiging mij eens verklaarde: 'Een NSB´-er is zonder meer fout.'
En het is de vraag of deze emotionele houding zal uitsterven met het uitsterven van de generatie die de oorlog bewust heeft meegemaakt.
Ik betwijfel het, omdat generaties ook emotionele inzichten aan elkaar overdragen, en dat gebeurt niet via de weg van het verstand en op grond van verstandelijke argumenten.
Hierboven de originele lijsten van zowel de 1e als de 2e compagnie van het politie battaljon Amsterdam met daarop de namen van de Eindhovense politiemannen die in Schalkhaar werden opgeleid.
De groep waarvan Frans Kieft deel uit maakte moest voor straf voor 3 maanden naar Schalkaar omdat ze tijdens de exercitie Oranje gezinde liedjes hadden gezongen.
Het alternatief om niet te gaan was het concentratiekamp.
Bovendien hadden kopstukken van de ondergrondse sommigen (waaronder Frans Kieft) het advies gegeven toch te gaan zodat iemand van hen wist wat er zich afspeelde in Schalkhaar.
Op de lijsten treft u ook aan de politiemannen Böhler, Houtsager en Deelman. In de rubriek Gearresteerde, onderscheiden en gesneuvelde politiemannen politiemannen komen deze mensen ook voor. De eerste twee genoemden komen ook voor op het monument op het stadhuisplein in Eindhoven waarop alle omgekomen Eindhovenaren staan vermeld.
De begeleider van De Jaeger, Prof. van den Eerenbeemt: "Vergelijkbaar is de studie die oud-politiecommissaris Dees de Jager ondernam naar de rol van de Brabantse politie in de oorlog. Ook hier nuanceerde de promovendus een slecht imago, maar ook hier was de vraag legitiem of dat gebeurde door de juiste, lees zo neutraal mogelijke, onderzoeker."
Harry van den Eerenbeemt verwerpt met kracht de suggestie van mogelijke partijdigheid in deze gevallen. "De Jaeger kon juist door zijn ervaring bij politie van Bergen op Zoom goed inschatten in hoeverre agenten zich in de oorlog konden onttrekken aan bepaalde instructies."
Ook anno 2008 sprak ik soms nog oud collega's die de betreffende periode hebben meegemaakt (uiteraard zijn dat er heel weinig meer) of collega's die in de vijftiger jaren bij de politie zijn gaan werken, die nog met een bepaalde reserve praten over "De Schalkhaarders"
Daar zullen er dus ongetwijfeld bij zijn die op emotionele gronden een oordeel hebben geveld. Daarom is het spijtig te noemen dat er in de jaren onmiddellijk na de oorlog nooit een grondig wetenschappelijk onderzoek is gedaan. Toen waren er nog voldoende getuigen om onafhankelijk van elkaar te horen. Gepensioneerd collega Embert van Vegchel gaf aan dat het de meeste mensen in het korps stak dat de diensttijd in Schalkaar doorgebracht, na de oorlog gewoon meetelde voor de anciënniteit en dus voor de bevordering.
Drie oud collega's die in Schalkhaar de opleiding hebben gedaan heb ik daarover gesproken.
Gerard van den Boom, Frans Kieft en Gerrit Bruin.
Gerard van den Boom heeft zijn verhaal voor deze website ter beschikking gesteld terwijl Frans Kieft en Gerrit Bruin in het kort een soorgelijk verhaal vertelden.
foto boven vlnr: Janssen (Utrecht) - Birkhof - Gerard van den Boom - ? - ?
Onder vlnr: ? - Gelling - van Oosterom - Peppelenbos - Hassing
Kieft (hiernaast 2e van links naast Zuidema) ging in 1938 in militaire dienst en solliciteerde bij de KMAR. De opper vroeg hem of hij sympathieën had voor de Duitsers waarop hij ontkennend antwoordde. "Dat is maar goed ook anders had ik je van de kamer geschopt" was het korte antwoord van de opper.
.
Uiteindelijk kwam hij in 1942 in Eindhoven terecht.
Hij heeft na de bevrijding van Eindhoven de trein genomen naar Heemstede waar hij vandaan kwam. Daar is hij ondergedoken.
Toen hij weer in Eindhoven solliciteerde werd hij in eerste instantie door Van der Werf geweigerd. Toen die echter bij de politie in Heemstede (korpschef Berends) inlichtingen had ingewonnen wist hij wat voor vlees hij in de kuip had en werd hij alsnog aangenomen. Naast hen maakten van de éérste groep Eindhoven oa. deel uit: Jan Gelling, Hassing, Maat, Weenink, Van Oosterom, Jan Peppelenbos.
Frans Kieft heeft zijn verhaal in 2002 in een boekje vervat op verzoek van zijn kleindochters.
Klik op afbeelding voor vergroting
De groepsfoto's zijn uit de collectie van oud adjudant Wim Zwiers (l) die ook op een van de foto's voorkomt.
Omstreeks juni 1942 is de eerste ploeg van 27 man “Schalkhaarders” aangekomen. Zij hadden hun opleiding deels in Schalkhaar genoten.
Later was de gehele opleiding van het lagere politiepersoneel gecentraliseerd te Schalkhaar. Over de politiek van deze groep hoeven we alleen maar te zeggen dat ze "de Oranjeploeg" werd genoemd.
Deze bijnaam hadden zij gekregen omdat ze tijdens marsen oranjeliederen ten gehore brachten.
Vermeulen was in hen teleurgesteld en in één van zijn rapporten noemt hij hen "Opbouwmarechaussee" en zegt dat hun stemming niet beter is dan die van het oude personeel. Een beter compliment was in die tijd voor een Nederlander niet denkbaar.
foto boven: 2e van rechts van den Boom en rechts Hassing. 3e van Links Zuidema
Exercitie in Schalkhaar. De commandant voorop is Meijer. Rechts vooraan staat "Lange Wobbe" volgens zijn klasgenoten een onbetrouwbare Nederlander.
Volgens de hiervoor bedoelde lijst Pol.Bat.A'dam maakte J. Wobbe (reg.no. 6056) deel uit van de 2e Comp.- 2e sectie.
De Duitsers accepteerden absoluut geen verzet in welke vorm dan ook van de nieuwe politieman.
In 1943 bepaalde Rauter zelfs dat wanneer een politieman onderdook, zijn gezinsleden of naaste verwanten in het concentratiekamp Vught opgesloten zouden worden.
Naarmate de oorlog voortduurde werd de neiging van het politiepersoneel om zich aan de Duitse bevelen te onttrekken groter.
In april 1943 werd een Politie Compagnie in Eindhoven geformeerd. Deze gesloten eenheid, bestaande uit 132 voornamelijk jongere politiemensen, die hun opleiding hadden genoten in Schalkhaar, werd echter in juli 1943 in de Willem II kazerne te Tilburg gelegerd.
In augustus 1943 dook de eerste onderwachtmeester van de PC al onder, later gevolgd door twee anderen. Een onderwachtmeester werd ontslagen omdat hij weigerde de Germaanse groet (bron stadsarchief Amsterdam) te brengen. Uiteindelijk werd hij overgebracht naar Duitsland.
In november 1943 slaagden een aantal manschappen er in om tijdens het lossen van wapens een twintigtal revolvers met de nodige munitie te ontvreemden. Dit werd echter ontdekt en het viertal werd gearresteerd en via Amersfoort naar een concentratiekamp in Duitsland overgebracht.
Tot begin juni 1944 doken regelmatig leden van de PCE onder.
Voor de Duitsers was nu de maat vol: Op 15 augustus 1944 stond de voltallige Compagnie op het terrein van de Willem II kazerne aangetreden. Majoor Fürck van de Duitse Ordnungspolizei deelde mede dat de Compagnie naar Amsterdam werd overgeplaatst, een strafmaatregel in verband met de gedragingen van de compagnie.
Vervolgens werden 30 namen afgeroepen van leden, die apart moesten gaan staan, en vertrok de rest naar Amsterdam, naar de Tulpkazerne.
De achtergebleven personen werden overgenomen door de Grüne Polizei en via Amersfoort naar Duitsland gedeporteerd.
De naar Amsterdam overgebrachte groep verging het minder goed. Op Dolle Dinsdag waren 16 te Wormerveer werkzame onderwachtmeesters met medeneming van hun pistolen en munitie ondergedoken. Bovendien hadden twee chauffeurs en hun begeleiders een vrachtauto leeg achtergelaten. Er werden o.m. 26 karabijnen vermist. Vervolgens doken nog een aantal leden van het PC Eindhoven en het politiebataljon Amsterdam onder.
Op 11 september 1944 werd de Tulpkazerne door de Grüne Polizei bezet en het politiepersoneel ontwapend. Het personeel werd voor de keuze gesteld over te gaan naar de Duitse politie of de Landstorm dan wel te worden tewerkgesteld in het kader van de Arbeidsinzet.
Het merendeel koos niet voor de Duitse politie of Landstorm en werden op transport gesteld naar Amersfoort en in oktober 1944 naar Neuengamme. Weinigen keerden hieruit terug……..
(bron: RHC Tilburg)
Pet-emblemen zoals die in de oorlog werden gebruikt. Beschikbaar gesteld door Gerard van den Boom (r)
Gerard van den Boom (†), moest -als lid van de Amsterdamse politie- voor 3 maanden naar de opleiding in Schalkhaar. Hij heeft ook zijn verhaal voor deze site ter beschikking gesteld waarvoor ik hem zeer erkentelijk ben.