De Kinder -en Zedenpolitie

 

DE KINDERPOLITIE en ZEDENPOLITIE.

In de beginjaren behoorde de zedenpolitie, de kinderpolitie, de vreemdelingendienst en de technische dienst tot de Recherche Hoofdafdeling.
De Kinderpolitie werd in 1930 in overleg met de Officier van Justitie te 's-Hertogenbosch opgericht en werd belast met de behandeling van de kinder- en voogdij zaken.

 

Ten HaafButeijnwils
vlnr: Ten Haaf - Buteijn - Wils

Vanaf de oprichting tot 1944 waren bij deze dienst ingedeeld de agenten Wils en Buteijn. De Hoofdinspecteur Ten Haaf had tot 1942 de leiding.

PijlsspoorRijntjesadj.koka.verstappen
vlnr: Pijls - Spoor - Rijntjes - Kok - Verstappen

In 1942 werd de inspecteur Pijls (boven links) belast met de leiding over Kinderen Zedenpolitie, terwijl toen deze dienst werd uitgebreid met o.m. boven vlnr: Spoor, Rijntjes, Kok en A. Verstappen.
Over de rechercheur Rijntjes vermelden de maandelijkse rapporten uit die tijd, dat hij op 9 juli 1942 op bevel van de Gevolmachtigde voor de Reorganisatie van de Nederlandse Politie met verlof gezonden werd wegens huwelijk met een vrouw van joodse bloede, terwijl hij op 9 oktober 1942 op bevel van de "Befehlshaber der Ordnungspolizei" zijn dienst weer hervatte.

 

In 1943 kwam juffrouw Jr. Wiersma bij de kinderpolitie te Eindhoven en was daarmede de éérste Eindhovense inspectrice.
Voordat het korps over een inspectrice beschikte was het ook wel eens nodig dat vrouwelijke arrestanten werden gefouilleerd.
Totdat in Eindhoven vrouwelijke politieagenten werden aangenomen (eind zeventiger jaren) werden vrouwelijke arrestanten gefouilleerd door de vrouwen die het bureau schoon hielden.
Die ´draaiden´ daarvoor zelfs piket. Ook telefonistes kregen die neventaak toebedeeld.
De afdeling Kinderpolitie werd in maart 1943 ingedeeld bij de Recherche Hoofdafdeling en verhuisde met deze in begin 1944 naar "Het Pannenhuis".
In een rapport van januari 1944 is vermeld dat bij voortduring controle werd gehouden op minderjarigen, die zich in de late avonduren in de café´s ophielden, terwijl in dat zelfde stuk wordt gerapporteerd, dat met het Binnenziekenhuis te Eindhoven een regeling tot stand kwam, waarbij werd toegezegd, dat daar steeds een twaalftal bedden ter beschikking zouden blijven voor opname van vrouwen die aan geslachtsziekte leden.
Dat een en ander inderdaad een probleem was blijkt uit het feit dat soms in één maand tijd meer dan dertig vrouwen werden opgenomen en behandeld.
Ook na de bevrijding is de adjudant Buteijn bij de Kinderpolitie gebleven.
Juffrouw Wiersma hield zich toen hoofdzakelijk bezig met de administratie.
Geleidelijk is de Kinderpolitie daarna weer opgebouwd.

  Saes
 In 1957 werd er opnieuw een inspectrice bij de Kinderpolitie aangesteld: Mevr. van de Donk (boven links) met als assistente Mevrouw Saes.(boven rechts)

VERHOOR VAN MINDERJARIGEN

In 1953 wordt er in het korpsblad het volgende artikel gewijd aan de problemen die er zijn bij het verhoor van minderjarigen bij zedendelicten.

Alles wat het kind aangedaan wordt als getuige is véél en véél schadelijker dan het gebeurde zelf, althans in de regel.
Er moet alles aan gedaan worden om schadelijke gevolgen te voorkomen en er zijn te weinig richtlijnen om hiermee (als verhorende politiefunctionaris) verantwoord mee om te gaan. Nu het feit eenmaal gepleegd is, kan het voor een kind juist een grote verlichting zijn om alles te mogen vertellen over dingen, die het soms maandenlang onderging ten opzichte waarvan het soms tot geheimhouding werd overgehaald of geprest.
Indien zulks een eerste verhoor tactvol geschiedt, niet onnodig op bijzonderheden wordt ingegaan, indien de zaak met de ouders wordt besproken en eventueel de noodzakelijk, geworden voorlichting gegeven, terwijl ook zo nodig de hulp van een medisch opvoedkundig bureau of een psychiater kan worden ingeschakeld, dan kan door de kinderpolitie zeer zegenrijk werk worden gedaan en kan de schade, die nu eenmaal is toegebracht tot wellicht geringe proporties worden teruggebracht.

De les die hieruit voor ons getrokken moet worden is deze: wanneer b.v. de geüniformeerde dienst kennis draagt van bepaalde seksuele misdragingen van minderjarigen, laat dan de betreffende politieman dit niet en evenmin summier zelf uitzoeken en de kinderen ondervragen, maar neemt direct contact op met de zich op deze zaken gespecialiseerd hebbende afdeling Kinderpolitie. De betreffende politieman kan dan, in samenwerking met genoemde afdeling, het gehele verdere onderzoek meedoen en meemaken. Het bezwaar: „Ik breng het zaakje alleen maar aan en wordt verder bedankt", is dan ook weggenomen.

Dit probleem speelt ook nu nog. Zedenzaken mogen alleen nog maar worden behandelt door daartoe gecertificeerde politiefunctionarissen. Er wordt met de meeste omzichtigheid omgegaan met minderjarige slachtoffers waarbij het belang van het slachtoffer boven het zaaksbelang gaat.
Persoonlijk heb ik altijd een diepe waardering gehad voor de collega’s die bij die afdeling werkten.
U kunt zich voorstellen welke enorme impact de confrontatie met de gevolgen van zedendelicten -zeker als het gaat om kinderen- heeft op de politiemensen (vaak zelf ouder van kleine kinderen) die dergelijke zaken moeten behandelen.

Zedenzaken werden door de afdeling kinder -en zedenpolitie behandeld. In de loop van de geschiedenis is er op het gebied van zedendelicten natuurlijk heel veel veranderd.
Diverse zaken die nu heel gewoon zijn waren enkele jaren geleden nog strafbaar en soms zelfs een misdrijf.

HET ZGN. 'HOMO-ARTIKEL'

Denk bijvoorbeeld aan hoe zich de voorbije 50 jaar het denken over homoseksualiteit heeft ontwikkeld en is veranderd.
In de jaren 60 was het voor de meeste homoseksuelen en lesbische vrouwen ondenkbaar om open te zijn over hun seksuele voorkeur, zelfs in de kring van familie en vrienden. Het was een onuitspreekbaar geheim.
Vanaf 1970 ontstaat er meer openheid. Homoseksualiteit wordt door justitie niet langer als een misdrijf gezien. De psychiatrie schrapt het als een ziekte en ook binnen de kerken komt een discussie op gang.
Tijdens mijn politieopleiding in 1965 bestond het in 1911 ingevoerde artikel 248 bis uit het wetboek van strafrecht nog.

"De meerderjarige, die met een minderjarige van hetzelfde geslacht, wiens minderjarigheid hij kent of redelijkerwijs moet vermoeden, ontucht pleegt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaar."

Het wetsartikel zal bekend worden als het 'homoartikel'. Duizenden homoseksuelen, vooral mannen, worden er door opgepakt. Tot in de jaren zestig proberen juristen en psychiaters om de homoseksuele medemens door middel van gevangenisstraf of dwangtherapie te 'genezen'. 

Zelfs castraties worden daarbij niet geschuwd. Een nachtmerrie waaraan pas in 1971 met de afschaffing van artikel 248bis een einde komt. 

In totaal zijn ongeveer vijfduizend homoseksuelen in Nederland vervolgd op basis van dit wetsartikel.

PORNOGRAFIE

Zo is pornografie ook een voorbeeld dat in de voorbije 50 jaar een enorme verandering heeft ondergaan.
Onder pornografie verstond men alle voorwerpen en afbeeldingen die aanstotelijk waren in de zin van artikel 240 Strafrecht.

"Met gevangenisstraf van ten hoogste twee maanden of geldboete van de derde categorie wordt gestraft hij die weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat een afbeelding of voorwerp aanstotelijk voor de eerbaarheid is en die afbeelding of dat voorwerp:
1°.  op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, openlijk tentoonstelt of aanbiedt;
2°.  aan iemand, anders dan op diens verzoek, toezendt.

In de vijftiger jaren schreef met in het korpsblad dat pornografische lectuur in Nederland niet zoveel voorkwam, áls het al werd aangetroffen. Met die lectuur werd bedoeld lectuur die voor de eerbaarheid aanstotelijk was. Er was echter een verschil met de zgn. Prikkellectuur. De pornografische boekjes kwamen met name uit het buitenland. Bij invoer werd er tegen opgetreden omdat invoer verboden was. Omdat de douanier dan vervolgens een onderscheid moest maken tussen pornografie en prikkellectuur kwam het wel eens voor dat er een "fout" boekje tussendoor glipte. Er werd toen nooit geconstateerd dat dit op grote schaal gebeurde omdat dergelijke boekjes vaak via de officiële weg (handelsverdragen) over de grens kwamen.

Men achtte  toen veel gevaarlijker  (citaat) "de klandestiene invoer van geschriften door deftig uitziende mijnheren met een dure aktetas, die dan getypte en gecyclostileerde rommel bevat. Deze vuiligheid wordt voor veel geld verkocht en meestal door de nieuwe eigenaar verhuurd of dóórverkocht."

Verder was het heel moeilijk op te treden als er een beroep werd gedaan op het feit dat iets kunst of cultuur was. Daarvoor was zelfs in Nederland een commissie in het leven geroepen die dat (op verzoek van politiekorpsen) kon vaststellen:  De centrale ter bestrijding van de handel in vrouwen en van de handel in ontuchtige uitgaven.

Ook maakte men onderscheid in lectuur die geschikt was om de zinnelijkheid van de jeugd te prikkelen.
Dat was lectuur die voor volwassenen toegestaan was maar die uit de handen van jongeren onder de 18 moest blijven.
Het was dan ook een van de taken van het bureau Zedenpolitie om in bibliotheken te gaan controleren of er dergelijke lectuur werd aangeboden of openlijk ten toon gesteld was.
Daarbij werd met name gelet op de plaatsen waar de zgn. "realistische romans" lagen. Het was ongewenst dat minderjarigen zich op die plaats ophielden en kennis konden nemen van titels of delen van de tekst.

Er is veel veranderd.