(Onderstaande is mede tot stand gekomen dankzij medewerking van Gerard van den Biggelaar)
De eerste chef van het bureau was inspecteur Vrensen die, als klerk 1e klas in 1929 werd aangesteld en in 1930 werd bevorderd tot adjunct-inspecteur.
Over de beginperiode van deze dienst is weinig terug te vinden, waarschijnlijk omdat er in die tijd heel weinig vreemdelingen in Eindhoven waren.
Dat wil niet zeggen dat het in die periode rustig was.
Met name tot aan de oorlog in 1940 waren het roerige tijden ivm. het feit dat het communisme 'bestreden' werd.
Dat was toen een hot item.
In 1981 schreef de Eindhovense journalist Frans Dekkers een boek over die tijd met name over de rol van de Philipspolitie en die van de Eindhovense politie.
Op last van de rechter werd het boek uit de handel genomen.
Dekkers schrijft ondermeer dat er in de officiële politie -of gemeentekronieken over de vreemdelingendienst en vreemdelingen in Eindhoven met geen letter wordt geschreven. Toen hij de oud hoofdinspecteur Vrensen daarover vragen stelde haalde Vrensen zijn schouders op. Volgens Vrensen zou het aantal politieke vluchtelingen uit Duitsland, dat op weg was naar een veilige plaats buiten het bereik van de nazi-greep en dat daarbij ook Eindhoven aandeed, zeer gering zijn geweest.
Vrensen:"Dat aantal kan nooit groot zijn geweest. Gevluchte communisten hebben wij nooit geregisteerd, en wat Joodse vluchtelingen betreft: dat was een handjevol, die veelal beschikten over voldoende geld om door te reizen naar het uiteindelijke doel, Amerika.
In Eindhoven hadden die bovendien familie of vrienden, en wat de minder gefortuneerde joden betreft, die werden door de Joodse gemeenschap verder geholpen, onder meer door rabbi Frank"
Volgens Dekkers werd echter aan een paar duizend joden, communisten en andere vijanden van het nationaal-socialisme uit Duitsland door een handje vol Eindhovenaren tussen 1933 en 1940 hulp verleend. Hij vraagt zich af hoe dat aan de aandacht van de Vreemdelingendienst kon zijn ontsnapt. Hij kreeg die informatie onder meer van een van de hulpverleners (Jan Smit) die ten tijde van het interview 84 jaar was. Die was destijds kruidenier aan de Eckartseweg in Eindhoven.
Van 1930 tot 1953 waren oa. Doezé (l) en Spoor werkzaam bij dit bureau dat toen in Sancta Ursula gehuisvest was.
Vanaf midden vijftiger jaren steeg het aantal vreemdelingen in Eindhoven.
1-1-1955: 2232
1-1-1961: 2300
1-1-1965: 2590
1-1-1966: 3003
1-5-1966: 3237
Midden zestiger jaren wijdde men een artikel aan de vreemdelingen in het korpsblad met als titel
"Het Vreemdelingenprobleem"
Het artikel lezende kom je tot de conclusie dat daarmee niet de criminaliteit werd bedoeld maar meer de huisvesting, eten, vrijetijdsbesteding.
Onder de vreemdelingen was in die tijd heel weinig criminaliteit in vergelijking met de Nederlanders.
In relatie tot criminaliteit werd aangegeven dat "men snel geneigd is te zeggen dat alle Marokkanen slecht zijn als er slechts ééntje uit de band springt".
Waar heb ik dat meer gehoord? (en wanneer?)
Zoals gezegd was een van de problemen de huisvesting. Er was geen behoorlijke wetgeving waardoor het heel normaal was dat men met meer dan 10 personen in een pension verbleef.
De toenmalige vreemdelingendienst drong op nieuwe wetgeving aan om aan die schrijnende toestanden een einde te kunnen maken.
Het aantal klachten echter over huisvesting in Eindhoven was zeer gering in vergelijking met steden als Tilburg en Utrecht.
Dat kwam met name omdat de hoofdwerkgevers van toen (Philips en Hatéma) wel voor goede huisvesting zorgde.
Een andere probleem was de vrijetijdsbesteding door gastarbeiders. Zaterdag en zondag was voor hen een hel. Ze hadden vrijwel geen andere mogelijkheid dan op straat rond te hangen zonder contact te krijgen met de Nederlanders. Alcoholgebruik was hen vaak vreemd. Men had ( in vergelijking met het thuisland) relatief veel geld te besteden waardoor sommigen door alcoholgebruik in de problemen kwamen.
Verder waren er problemen met het eten. Italianen, Spanjaarden, Turken, Marokkanen moesten zelf vaak hun eten bereiden omdat de Nederlanders waar men in pension was, dat niet of niet goed konden.
Men verwachtte in de toekomst een sterke toename van het aantal buitenlanders (In heel Nederland werkten er in 1966 ongeveer 120.000) en dat de meesten na het bijeen sparen van een kapitaaltje naar hun moederland zouden terugkeren om daar met het geld een zaak te beginnen of anderszins een goede opstart te maken. Dat is nu dus een grote misvatting gebleken.
In de zestiger jaren werd de vreemdelingenwet aangepast en werd het mogelijk om iemand naar zijn identiteit te vragen puur op het feit dat de agent vermoedde dat hij een vreemdeling was. Ook moest een vreemdeling alle medewerking verlenen aan het vastleggen van identificatiegegevens. Dat zou later veranderen.
In 1961 werd Adj. van Stratum(l) chef van de afdeling Vreemdelingen en Plaatselijke Veiligheid.
vlnr: Van Stratum - Van Hoof en Wilbrink
Het bureau Plaatselijke Veiligheid nam altijd een aparte plaats in binnen het korps. Dat kwam doodeenvoudig door de wetgeving die het bureau rechtstreeks onder de hoofdcommissaris plaatste aan wie een aantal taken en bevoegdheden waren opgedragen.
Tav. vreemdelingenbeleid lag dat anders en kon de hoofdcommissaris niet zomaar een eigen beleid tav. vreemdelingen voeren omdat er een landelijke eenheid in vreemdelingenbeleid was.
Het werk van de Vreemdelingendienst was totaal afwijkend van andere politietaken waardoor het niet zomaar vanzelfsprekend was dat iedereen er kon werken. De materie bestreek een breed maatschappelijk terrein, was continue aan verandering onderhevig en kenmerkte zich door de vele uitzonderingen op de regels. De zgn. Vreemdelingencirculaire, ook wel de losbladige wetgeving genoemd. Die was aan dagelijkse actualisering onderhevig waardoor je als medewerker Vreemdelingendienst continue moest investeren om actueel te blijven en de juiste beslissingen te kunnen nemen of op de juiste wijze te kunnen voorleggen aan de Directie Vreemdelingenzaken van het Ministerie van Justitie.
Het spreken van tenminste 2 moderne talen, inzet en motivatie en veel inwerktijd was nodig om er te kunnen werken.
De Vreemdelingenwet heeft in feite twee kerntaken:
- De toelating van vreemdelingen;
- Het toezicht op vreemdelingen
- Het bijhouden van de bevolkingsadministratie van vreemdelingen met verblijfstechnische en persoonlijke gegevens;
- Het toelaten van 'nieuwe' vreemdelingen (kijken of ze aan de voorwaarden voldoen)
- Een verblijfsvergunning regelen voor alle in Eindhoven verblijvende vreemdelingen;
- Het verwijderen van vreemdelingen die niet meer aan de voorwaarden voldoen om hier te verblijven;
- Het opsporen van illegale vreemdelingen (nadruk op illegaal werkenden omdat die de arbeidsmarkt verstoorden)